| Full text |
ilulullulunti
betreffend die Hausschlachtungen
von Rindern, Kälbern, Schwei¬
nen, Schafen und Ziegen.
In Ergänzung des ? 1 der Königlichen Ver-
ordnung, betreffend Untersuchung der im Kö¬
nigreich geschlachteten Tiere, vom 23. März
1901 verordne ich für den Befehlsbereich
des Generalgouvernements was folgt :
Artikel 1.
Das Schlachten von Rindern, Kälbern,
Schweinen, Schafer und Ziegen für den eige-
nen Haushalt ist nur mit schriftlicher Geneh¬
migung (Schlachtschein) des Kreischefs
(Kommandanten) gestattet. Der Astrag auf
Genehmigung ist schriftlich unter Angabe der
Tiergattung, des Alters, Geschlechts und der
Farbe des zu schlachtenden Tieres einzu¬
reichen.
Im Falle einer Notschlachtung, das heisst,
wenn es sich um eine Schlachtung handelt, die
infolge schwerer Erkrankung des Tieres oder
énfolge eines Unglücksfalles notwendig ist, ist
e Genehmigung unter Vorlage eines amts¬
ierärztlichen Attestes sofort nachträglich ein
zuholen.
Der Schlachtschein ist nach vollzogener
Schlachtung durch den Bürgermeister des
Schlachtortes dem Kreischef zurückzusenden.
Artikel 2.
Die Fleischbeschau darf bei den für den
eigenen Haushalt geschlachteten Tieren (7 1)
unterbleiben, wenn es sich um vollkommen
gesunde Tiere handelt. Im Falle einer Not-
schlachtung hat sofort nach der Notschlachtung
die Anmeldung zur Fleischbeschau z erfolgen.
Die Verordnung, betr. die Fleischbeschau,
vom 14. Oktober 1916 C. C. VII 9513,
(Gesetz- und Verordnungsblatt S. 2860)
findet auch auf das mindertaugliche Fleisch
für eigenen Hausha t geschlachteter Tiere
Anwendung.
Artikel 3.
Zuwiderhandlungen gegen diese Verordnung
werden mit Geldstrafe bis zu 10 000 Mark
oder mit Haft oder mit Gefängnis bis zu 1 Jahr
bestraft. Auch kann die Einziehung des
Fleisches und der übrigen Teile (Haut, Ein¬
geweide) der verbotswidrig geschlachteten
Tiere oder des dafür erzielten Erlöses verfügt
werden. Zuständig sind die Militärbefehls
haber und die Militärgerichte.
Artikel 4.
Die Verordnung tritt mit dem Tage der
Veröffentlichung in Kraft.
Brüssel, den 7. Juni 1917.
(Staatsdr. — Nr. 976.)
Der Generalgouverneur in Belgien.
Freiherr voN FALKENHAUSEN,
Generaloberst.
betreffende het slachten aan huis
van rundvee, kalveren, varkens,
schapen en geiten
G. G. IVe 3634.
In aanvulling van ? 1 van het koninklijk
besluit van 23 Maart 1901 « betreffende de
keuring der slachtdieren binnen het Rijk
afgemaakt », verorden ik voor het gebied van
het Generalgouvernement het navolgende :
Artikel 1.
Zonder schriftelijke toelating (slachtbewijs)
van den «Kreischef» (Kommandant), mogen
geen rundvee, kalveren, varkens, schapen en
geiten voor het eigen verbruik geslacht wor-
den. De toelating moet schriftelijk worden
aangevraagd, onder opgave van de soort, den
ouderdom, het geslacht en de kleur van het te
slachten dier.
In geval van gedwongen slachtiag, ’t is te
zeggen, wanneer een dier wegens zware ziekte
of ten gevolge van een ongeval moet worden
afgemaakt, is naderhand de toelating terstond
aan te vragen; de aanvraag moet dan verge¬
zeld gaan van een getuigschrift van den aan
genomen veearts.
Na het slachten moet de burgemeester van
de betrokken gemeente het slachtbewijs
naar den «Kreischef» terugsturen.
Artikel 2.
Bij slachting voor eigen verbruik (? 1), is de
keuring van het vleesch niet vereischt, zoo
het geslachte dier volkomen gezond was.
In geval van gedwongen slachting, moet daar-
van terstond na het slachten worden kennis
gegeven, opdat de vleeschkeuring kunne plaats
hebben.
De Verordening van 14 Oktober 1916,
C. C. VII 9513, betreffende de vleeschkeuring
(Wet- en Verordeningsblad, bl. 2860), is ook
van toepassing op het vleesch van mindere
hoedanigheid, voortkomende van de voor het
eigen verbruik geslachte dieren.
Artikel 3.
Overtredingen van deze Verordening wor-
den met ten hoogste 10.000 mark boete of
met ten hoogste één jaar hechtenis of gevan¬
genis gestraft. Ook kan het vleesch en de
overige gedeelten (huid, ingewanden) van de
onveroorloofd geslachte dieren, of het daarvoor
bekomen bedrag, verbeurdverklaard worden.
De krijgsbevelhebbers en krijgsrechtbanken
zijn tot oordeelvellen bevoegd.
Artikel 4.
De Verordening wordt op den dag der uit-
vaardiging van kracht.
Brussel, den 7° Juni 1917.
Der Generalgouverneur in Belgien.
Freiherr voN FALKENHAUSEN,
Generaloberst.
L
concernant l'abatage à domicile
des bêtes bovines, veaux, porcs,
moutons et chèvres.
En vue de compléter le ? le de l'arrêté
royal du 23 mars 1901, concernant l'exper¬
tise des animaux de boucherie abattus dans le
Royaume, j'arrête ce qui suit pour le terri¬
toire du Gouvernement général :
Article 1er
L'abatage des bêtes bovises, veaux, porcs,
moutoss et chèvres pour le ménage du pro¬
priétaire des animaux n’est permis qu'avec
l'autorisation écrite (Schlachtschein (permis
d'abatage) du chef d'arrondissement (com¬
mandant) (Kreischef (Kommandant)]. La
d' mande d'autorisation doit être faite par
écrit et mentionner l'espèce, l'âge, le sexe et
la couleur (la robe) de l'animal à abattre.
En cas d'abatage par nécessité, c'est-à-dire
lorsqu'il s'agit d'un abatage rendu indispen¬
sable à cause d’une grave maladie de l'animal
ou à la suite d'un accident, il convient de solli¬
citer l'autorisation immédiatement après, en
appuyant la demande d'un certificat délivré
par un vétérinaire agréé.
Après l'abatage, le «Schlachtschein » doit
être renvoyé au chef d'arrondissement par le
bourgmestre de la localité où l'abatage a eu
lieu.
Article 2.
L'expertise de la viande n'est pas nécessaire
en ce qui concerne les animaux abattus pour
le ménage du propriétaire (? 1*), du moment
qu'il s'agit d'animaux absolument sains. En cas
d'abatage par nécessité, on devra en faire la
déclaration, er vue de l'expertise de la viande,
immédiatement après l'abatage.
L'arrêté du 14 octobre 1916 (C. C. VII95 13),
concernant l'expertise des viandes (Bull. off.
des l. et arr., p. 2860), est aussi applicable à
la viande de qualité inférieure provenant des
animaux abattus pour le ménage du proprié¬
taire.
Article 3.
Les infractions au présent arrêté seront
punies soit d’une amende pouvant atteindre
10.000 marcs, soit d'un emprisonnement de
de police ou correctionnel d’un an au plus.
En outre, on pourra prononcer la confiscation
de la viande et des autres parties peau, tripes
des animaux abattus illicitement, ou bien, le
cas échéant, du produit de leur vente. Les
commandants et tribunaux militaires con¬
naîtront de ces infractions.
Article 4.
Le présent arrêté entrera en vigueur le jour
de sa publication.
Bruxelles, le 7 juin 1917.
Der Generalgouverneur in Belgien.
Freiherr voN FALKENHAUSEN,
Generaloberst.
|
