| Full text |
iuluululunluluiuluniuuiuluiuluniuluiuluiului
5 14 13 12 11 10 9 8
19 18 17
35 34 33 32
78 77 76 75 74 73 72
2 43 44 45
rete
Verordnung
betreffend Schlachtung von Einhufern
(Pferden, Eseln, Maultieren und Mauleseln).
Artikel 1.
Jede gewerbsmässige und jede Hausschlachtung von Einhufern
(Pferden, Esels, Maultieren und Maulesels) ist verboten.
Das Verbot gilt nicht, wenn es sich um Notschlachtungen, das heisst
um solche Schlachlungen handelt, die infolge eiser schweren Erkran¬
kung oder infolge eines Unglücksfalles nach Bescheinigung des zustän-
diges Amistierarztes notwendig sind.
Artikel 2.
Die Notschlachtungen von Einhufern sind unter Vorlage der amtstier-
ärztlichen Bescheinigungen sofort dem Bürgermeister des Schlachtortes
anzuzeigen, der die Anzeigen und amtstierärztlichen Bescheinigungen
dem zuständigen Kreischef oder Kommasdanten mit des regelmässigen
Schlachlungssachweisen eiszureichen hat. Die Amtstierärzte haben
Abschriften der ausgestellten Bescheinigungen unverzüglich dem
zuständigen Gouvernementsveterinär und dem belgischen Veterinär-
inspektor zu übersenden.
Artikel 3.
Das Fleisch der notgeschlachtetea Eishufer gilt, sofern es bei der
Untersuchusg eicht als gesundheitsschädlich oder aus anderem Grunde
völlig untauglich befunden wird, als miedertauglich und ist mit dem in
dem Ministerialerlass vom 31. März 1901, Anhang C, für Einhufer vor-
geschriebenen Stempel zu versehen.
Artikel 4.
Das mindertaugliche Einhuferfleisch darf nur an besonderea
Verkaufsstellea (Freibänken) unter behördlicher Aufsicht an Selbstver-
braucher abgegeben werden. Wiederverkäufer, insbesondere Schlächter,
Gast- und Speisewirte, sind von dem Kaufe des mindertauglichen
Einhuferfleisches ausgeschlossen. An einen Käufer darf an einem Tage
nur eine bestimmte Höchstmenge — jedoch nicht mehr als 1 kg
abgegeben werden, die von dem mit der Ausübung der Fleischbeschau
beauftragten Tierarzt festgesetzt wird. Letzterer bestimmt auch den
Preis des mindertauglichen Einhuferfleisches, der für das Kilogramm
2 Franken nicht überschreiten darf. Ausnahmen von der Beschränkung
der Höchstmenge sind mit Genehmigung des zuständigen Kreischefs
oder Kommandanten zulässig.
Artikel 5.
Zuwiderhandlungen gegen diese Verordnung werden mit Gefängais
nicht unter einem Monat und bis zu einem Jahre und mit Geldstrafe
von mindestens 1000 Mark bis zu 10 000 Mark oder mit einer dieser
Strafen bestraft.
Ist die Zuwiderhandlung in der Absicht begangen, einen unzulässigen
Gewinn zu erzielen, so ist auf Freiheitsstrafe nicht unter einem Monat
und auf eine Geldstrafe zu erkennen, die innerhalb des Strafrahmens
des Absatzes 1 mindesténs das Zehnfache des in Artikel 4 festgelegten
Höchstpreises für je 1 Kilogramm Einhuferfleisch beträgt.
Auch der Versuch ist strafbar.
In allen Fällen kann die Einziehung des Fleisches und der übrigen
Teile (Haut, Eingeweide) der verbotswidrig geschlachteten Einhufer oder
des dafür erzielten Erlöses ausgesprochen und auf die öffentliche
Bekanntmachung des Urteils erkannt werden. Zuständig sind die
deutschen Militärbefehlshaber und Militärgerichte.
Artikel 6.
Die Verordnung tritt mit dem Tage der Verkündung in Kraft.
Brüssel, den 23. Oktober 1917.
(Staatsdruckerei N 1263.)
G. G. IVc 6833.
Der Generalgouverneur in Belgien.
Freiherr VON FALKENHAUSEN,
Gesersloberst.
verordenig
betreffende het slachten van eenhoevigen
paarden, ezels, muildieren en muilezels).
Artikel 1.
Het is verboden eenhoevigen (paarden, ezels, muildieren en muilezels)
hetzij van beroepswege, hetzij aan huis te slachien.
Dit verbod is siet van toepassing op gedwongen slachtingen, ’t is te
zeggen slachtiegen, die blijkens een getuigschrift van den bevoegden
aangenomen veearts soodzakelijk zijn ten gevolge van een erge ziekte of
van een ongeval.
Artikel 2.
Gedwonges slachtingen van eenhoevigen zijn onmiddellijk bij den
burgemeester van de gemeente, waar de slachtieg heeft plaats gehad,
aan te geven. De getuigschriften van de aangenomen veeartsen moeten
bij de aangifte gevoegd worden. De burgemeesters moeten de aasgiften
en de getuigschriften, samen met de regelmatige opgaven van de slach¬
tisgen, overmaken aan den bevoegden «Kreischef- of Kommandant. De
aangenomen veeartsen moeten zonder verwijl een afschrift van de door
hen afgeleverde getuigschriften doen toekomen aan den bevoegden
gouvernementsveearts (Gouvernementsveterinär) en aan den Belgischen
opziener-veearts.
Artikel 3.
Het vleesch van eenhoevigen, die gedwongen geslacht zijn, wordt
beschouwd als minderwaardig vleesch, zoover het bij de keuriag niet
nadeelig voor de gezondheid bevonden wordt of, om eenige andere reden,
niet volstrekt ongeschikt tot het verbruik blijkt te zija. Dit minder-
waardig vleesch moet gemerkt worden mét des bizonderen stempel, die
te dien einde bij ministerieel besluit van 31 Maart 1901, bijlage C, voor
eenhoevigen is voorgeschreven.
Artikel 4.
Het minderwaardig vleesch van eenhoevigen mag enkel en alleen
afgeleverd worden in daartoe bestemde lokalen (Freibänke), waar de
verkoop onder ambtelijk toezicht plaats heeft, aan afnemers, die het
voor hun eigen verbruik koopen. Voortverkoopers, inzonderheid vleesch-
houwers, varkensslachters, gasthof- en spijshuishouders mogen geen
minderwaardig vleesch van eenhoevigen koopen. Denzelfden dag mag
aan één kooper slechts een bepaalde hoogste hoeveelheid (echter niet
meer dan 1 kg.) afgeleverd worden, welke hoeveelheid door den veearts,
belast met het onderzoek van het vleesch, is vast te stellen. Deze bepaalt
eveneens den prijs van het minderwaardig vleesch van eenhoevigen; de
prijs mag niet meer bedragen dan 2 frank het kilo. De bevoegde Kreis-
chef of Kommandant mag bij uitzondering den verkoop van grootere
hoeveelheden dan de voorziene hoogste hoeveelheid toestaan.
Artikel 5.
Overtredingen van deze verordening worden gestraft met gevangenis-
straf van één maand tot één jaar en met boete van 1000 tot 10.000 mark,
of met ééa van beide straffen.
Bijaldien de overtreding is begaan met het inzicht een ongeoorloofde
winst op te strijken, moet ten minste één maand gevangenis en een
boete die, binnen de perken van lid 1, voor ieder kg. vleesch van een-
hoevigen, ten minste het tienvoudig bedrag uitmaakt van den in
artikel 4 vastgestelden hoogsten prijs, uitgesproken worden.
De poging tot overtreden is eveneens strafbaar.
In al de gevallen kan de verbeurdverklaring van het vleesch en van
de andere deelen (huid, ingewanden) der ongeoorloofd geslachte een-
hoevigen, of van de opbrengst van den verkoop worden uitgesproken;
bovendien kan de openbaarmaking van het vonnis bevolen worden. De
Duitsche krijgsbevelhebbers en krijgsrechtbanken zijn tot oordeelvellen
bevoegd.
Artikel 6.
Deze verordening wordt op den dag harer afkondiging van kracht.
Brussel, den 23n Oktober 1917.
Der Generalgouverneur in Belgien.
Freiherr VON FALKENHAUSEN,
Generaloherat
Arrete
concersant l'abatage des solipèdes (chevaux,
ânes, bardots et mulets).
Article 1er.
Tout abatage professionnel ou à domicile de solipèdes (chevaux, ânes,
bardots et mulets) est interdit.
Cette interdiction n’est pas applicable aux abstages par récessité,
c'est-à-dire à ceux qui, conformément à un certificat du vétérinaire
agréé compétent, sont rendus indispensables par une grave maladie ou
un accident de l'animal.
Article 2.
Les abatages par nécessité de solipèdes doivest être déclarés immé¬
diatement aux bourgmestres de la commune où ils ont eu lieu. Les certi¬
ficats délivrés par les vétérinaires agréés doivent être joiats aux décla-
rations. Les bourgmestres doivent trausmettre les déclarations et les
certificats, en même temps que les relevés réguliers des abatages, au
Chef d'arrondissement (Kreischef) ou au Commandant compéteat. Les
vétérinaires agréés doivent envoyer saus délai au vétérinaire du gouver-
nemest (Gouversementsveterisär) compétent et à l'inspecteur vétériaaire
belge une copie des certificats délivrés par eux.
Article 3.
La viande des solipèdes abattus par nécessité est considérée comme
viande de qualité inférieure, à moins que, lors de l’expertise, elle n’ait
été trouvée nuisible à la santé ou, pour une autre raison, absolument
impropre à la consommation. Cette viande de qualité inférieure doit être
marquée de l’estampille spéciale prescrite pour les solipèdes par l’arrêté
ministériel du 31 mars 1901, annexe C.
Article 4.
La viande de qualité inférieure provenant des solipèdes ne peut être
livrée qu'aux consommateurs, pour leur alimentation personnelle, et
dans des locaux spéciaux («Freibäake»), où la vente se pratique sous la
surveillance de l’autorité. L’achat des viandes de qualité inférieure est
interdit aux revendeurs, particulièrement aux bouchers, charcutiers,
hôteliers et restaurateurs. Chaque acheteur ne peut obtenir, le même
jour, qu'une quantité maximum (1 kg. au plus) à fixer par le médecin¬
vétérinaire chargé de l’expertise des viandes. Ce dernier détermine
également le prix de la viande de qualité inférieure, provenant des soli¬
pèdes; ce prix ne peut excéder 2 francs le kg. Le Chef d’arrondissement
ou le Commandant compétent peut, exceptionnellement, autoriser la
vente de quantités supérieures à la quaatité maximum.
Article 5.
Les infractions au présent arrêté seront punies soit d'un emprisonne¬
ment d'un mois à un an et d'une amende de 1000 à 10,000 marcs, soit
d'une de ces deux peines.
Si l'infraction a été commise dans l’intention de réaliser un gain
illicite, on prononcera un emprisonnement d’un mois au moins et une
amende qui, en tenant compte de la pénalité prévue au 1er alinéa,
s'élèvera au moins au décuple du prix maximum fixé à l’article 4 pour
le kg. de viande de solipède.
La tentative est aussi punissable.
Dans tous les cas, on pourra prononcer la confiscation soit de la viande
et des autres parties (peau, intestins) des solipèdes abattus illicitement,
soit du produit de leur vente; en outre, on pourra ordonner la publica¬
tion du jugement. Les commandants et tribunaux militaires allemands
connaîtront des infractions au présent arrêté.
Article 6.
Le présent arrêté entrera en vigueur le jour de sa publication.
Bruxelles, le 23 octobre 1917.
Der Generalgeuverneur in Belgien.
Freiherr VON FALKENHAUSEN,
Generaloberst.
|
