| Full text |
Aki
5 84 83 82 81 80 79
gegen
die Arbeitsscheu.
Unter Aufhebung der Verordnung gleichen
Titels vom 15. August 1915 (Gesetz- und
Verordnungsblatt Nr. 108, Seite 889) ver-
ordne ich wie folgt :
Artikel 1.
Wer bei Ermittelungen, die die Feststellung
seiner Hilfsbedürftigkeit bezwecken, über
seine persönlichen Verhältnisse wissentlich
oder fahrlässig falsche Angaben macht, wird,
wenn nicht nach den bestehenden Gesetzen
eine höhere Strafe verwirkt ist, mit Gefängnis
bis zu 6 Wochen bestraft; daneben kann auf
Geldstrafe bis zu 1000 Mark erkannt werden.
Artikel 2.
Wer die Uebernahme oder die Fortsetzung
einer ihm angebotenen, seinem Leistungsver¬
mögen entsprechenden Arbeit ohne hinrei-
chenden Grund ablehnt, obwohl er aus öffent-
lichen oder privaten Mitteln unterstützt oder
durch seine Ablehnung unterstützungsbe¬
dürftig wird, wird mit Gefängnis von vierzehn
Tagen bis zu 1 Jahr bestraft.
Als hinreichend ist insbesondere jeder nach
dem Völkerrechte berechtigte Grund anzu-
sehen.
An Stelle der Strafverfolgung kann von
den Gouverneuren und gleichberechtigten
Befehlshabern, sowie von den Kreischefs die
zwangsweise Abschiebung zur Arbeitsstelle
angeordnet werden.
Artikel 3.
Wer einer nach Artikel 2 strafbaren
Arbeitsverweigerung durch Gewährung von
Unterstützungen oder auf andere Weise wis-
sentlich Vorschub leistet, wird mit Geldstrafe
bis zu 10000 Mark bestraft, neben der auf
Gefängnis bis zu zwei Jahren erkannt werden
kann.
Artikel 4.
Leisten Gemeinden, Vereinigungen oder
sonstige Veranstaltungen der Arbeitsverwei-
gerung gemäss Artikel 3 Vorschub, so wird
die Strafe gegen die leitenden Personen ver
hängt.
Artikel 5.
Beträge, die nachweisbar zur Unterstüt-
zung der in Artikel 2 genannten Personen
bestimmt sind, werden zugunsten des Bel-
gischen Roten Kreuzes eingezogen.
Artikel 6.
Die Militärgerichte und Militärbefehlshaber
sind bei Zuwiderhandlungen gegen die Arti-
kel 2—4 der Verordnung und bei denjenigen
Zuwiderhandlungen gegen den Artikel 1 der
Verordnung zuständig, welche gegen deutsche
Behörden oder Truppen und gegen von mir
eingesetzte Behörden oder Vereine begangen
sind.
Die Strafkammern der belgischen Gerichte
I. Instanz sind bei denjenigen Zuwiderhand-
lungen gegen den Artikel 1 der Verordnung
zuständig, welche hiernach nicht unter die
Zuständigkeit der Militärgerichte und Militär-
befehlshaber fallen.
Brüssel, den 15. Mai 1916.
Der General-Gouverneur in Belgien,
Freiherr VON BISSING,
Generaloberst.
tegen
(vrijwillige) werkeloosheid.
Onder opheffing der met gelijkluidenden
titel verschenen Verordening van 15 Augus-
tus 1915 (Wet- en Verordeningsblad n'108
blz. 889), verorden ik wat volgt :
Artikel 1.
Wie bij navorschingen, die tot doel hebben
zijn behoeftigheid vast te stellen, over zijn
persoonlijken toestand wetens en willens of
uit nalatigheid valsche aangiften doet, wordt,
bijaldien de bestaande wetten geen hoogere
straf bepalen, met ten hoogste zes weken
gevangenis gestraft; daarbij kan nog tot
1000 mark boete uitgesproken worden.
Artikel 2.
Wie een werk, dat hem aangeboden
wordt en met zijn bekwaamheid overeen-
komt, zonder voldoende reden weigert te
aanvaarden of voort te zetten, ofschoon hij uit
openbare of bijzondere middelen ondersteund
of door zijn weigering behoeftig wordt, wordt
met veertien dagen tot één jaar gevangenis
gestraft.
Als voldoende moet inzonderheid elke op
het volkenrecht steunende grond worden
beschouwd.
In plaats van strafrechtelijk vervolgd, kan
hij bij dwangbevel der Gouverneurs en met
dezelfde rechten bekleede bevelhebers, even-
als der Kreischefs, ter werkplaats gebracht
worden.
Artikel 3.
Wie eene volgens artikel 2 strafbare wei-
gering tot werken door het verleenen van
onderstand of op andere wijze wetens en wil-
lens in de hand werkt, wordt met ten hoogste
10.000 mark boete gestraft, waarbij nog
gevangenisstraf van ten hoogste 2 jaar kan
uitgesproken worden.
Artikel 4.
Werken gemeenten, maatschappijen of
andere inrichtingen de weigering tot werken
volgens artikel 3 in de hand, zoo wordt de straf
tegen de leidende personen uitgesproken.
Artikel 5.
Geldsommen, waarvan bewezen is, dat zij
tot onderstand der onder artikel 2 vermelde
personen moeten dienen, worden ten bate van
het Belgisch Roode Kruis verbeurd verklaard.
Artikel 6.
De krijgsrechtbanken en krijgsbevelhebbers
zijn bevoegd bij overtredingen van artike-
len 2-4 der Verordening en bij de overtredin-
gen van artikel 1 der Verordening, die begaan
worden tegenover Duitsche overheden of troe-
pen en tegenover door mij aangestelde over-
heden of vereenigingen.
De strafkamers der Belgische rechtbanken
van 1° aanleg zijn bevoegd in die gevallen van
overtreding van artikel 1 der Verordening,
welke volgens voorgaand lid niet tot de
bevoegdheid behooren van de krijgsrechtban-
ken en krijgsbevelhebbers.
Brussel, den 15° Mei 1916.
Der General-Gouverneur in Belgien,
Freiherr VON BISSING,
Generaloberst.
concernant
les chômeurs qui, par paresse,
se soustraient au travail.
J'abroge l'arrêté du 15 août 1915, paru
sous le même titre (Bulletin officiel des lois et
arrêtés, n° 108, p. 889) et arrête ce qui suit :
Article 1er
Quiconque, sciemment ou par négligence,
fait de fausses déclarations au sujet de sa
situation personnelle lors d’une enquête desti-
née à établir son indigence, est passible d'une
peine d’emprisonnement de six semaines au
plus, à moins que les lois en vigueur ne pré¬
voient l’application d’une peine plus forte; en
outre, il pourra être condamné à une amende
pouvant atteindre 1 000 marcs.
Article 2.
Quiconque est secouru par l'assistance
publique ou privée et, sans motif suffisant,
refuse d'entreprendre ou de continuer un tra-
vail qu’on lui a proposé et qui répond à ses
capacités ou quiconque, en refusant un tel
travail, tombe à charge de l'assistance publique
ou privée, sera passible d’une peine d’empri¬
sonnement de quatorze jours à un an.
Tout motif concernant le refus de travailler
sera valable s’il est admis par le droit des gens.
Au lieu de recourir à des poursuites pénales,
les gouverneurs, les commandants militaires
qui leur sont assimilés et les chefs d'arrondis¬
sement peuvent ordonner que les chômeurs
récalcitrants soient conduits de force aux
endroits où ils doivent travailler.
Article 3.
Quiconque, sciemment, favorise par des
secours ou d’autres moyens le refus de tra-
vailler punissable en vertu de l’article 2 est
passible d'une amende pouvant atteindre
10 000 marcs; en outre, il pourra être con¬
damné à une peine d’emprisonnement de deux
ans au plus.
Article 4.
Si des communes, associations ou d’autres
groupements favorisent le refus de travailler
de la manière prévue à l’article 3, les chefs
en seront rendus responsables conformément
à cet article.
Article 5.
S'il est prouvé que certaines sommes sont
destinées à secourir les personnes désignées à
l'article 2, ces sommes seront confisquées au
profit de la Croix Rouge de Belgique.
Article 6.
Les tribunaux et commandants militaires
sont compétents pour juger soit les infractions
aux art. 2, 3 et 4 du présent arrêté, soit les
infractions à l'art. 1°, dirigées contre les
autorités et troupes allemandes ou contre les
autorités et associations instituées par moi.
Les chambres correctionnelles des tribunaux
belges de première instance sont compétentes
pour juger les infractions à l'art. 1° du présent
arrêté qui, en tenant compte de la disposition
précédente, ne tombent pas sous la juridiction
des tribunaux et commandants militaires.
Bruxelles, le 15 mai 1916.
Der General-Gouverneur in Belgien,
Freiherr VON BISSING,
Generaloberst.
|
