niet of nauwelijks of te laat aan bod komen. Een en ander heeft tot gevolg dat de vereniging de indruk geeft systematisch achter de feiten aan te hup- pelen, en steeds te laat — of niet -S op het appel verschijnt. Dit is onder meer iets wat wij ervaren in Bibliotheekgids, waarin fraaie en wellicht wetenschappelijk verantwoorde artikels verschijnen, maar waarin actuele hangijzers en de eigen problemen veel te weinig zijn terug te vinden. Te weinigen weten ervan, maar wie het wel weet, weet hoeveel energie het gekost heeft om de vereniging te overtuigen van de ernstige problema- tiek, waarmee de OB’s in culturele centra te maken hebben. Hoe heeft de vereniging gereageerd op de afschaffing van het port- vrijdom? In welke mate heeft de vereniging aandeel — officieel en erkend — bij beslissingen en initiatieven van de dienst openbare lectuurvoorziening? Wat heeft de verëniging te zeggen gehad bij de oprichting van de O.B. voor de Vlaamse gemeenschap te Brussel en welke informatie is daarover bezorgd naar haar leden toe? Hoe kan de vereniging zich bezighouden met nascholing als eenieder weet dat we met de scholing zélf nergens staan? In hoeverre is de vereniging (als vereniging) betrokken bij het IFLA congres? en wat heeft zij hierover tot hiertoe aan haar leden verteld? Wanneer neemt de vereniging zich eens voor om definitief en zonder uitstel en zonder toegevingen te gaan ijveren — en liefst binnen een vooropgestelde termijn -— voor het statuut van de bibliothecaris in de OB (zonder hetwelk wij in feite nergens staan). Slechts door zich meer en dui- delijker met dergelijke konkrete dingen bezig te houden, kan de vereniging zich bij effectieve en mogelijke leden waarmaken en zal ze uiteraard ook meer au serieux genomen worden, zowel binnen als buiten de bibliotheek- wereld. 3. Eveneens resulterend uit 1 zien wij als derde oorzaak een gebrek aan inspraak vanuit de basis. Wellicht heeft de vereniging tot hiertoe te weinig beroep gedaan (tenzij het niet anders kon) op de 'mogelijke inzet van het pakket assistenten dat de bibliotheekwereld rijk is of op de inbreng van mensen uit de kleinere bibliotheken. Nochtans zou vanuit deze hoek misschien ook wel een bijdrage kunnen worden geleverd om de vereniging konkreter te doen overkomen. Toch treft hier niet enkel de vereniging schuld. Zolang de Vlaamse bibliotheekwereld zich blijft koesteren in dat zorgvuldig opgebouwde we- reldje van netjes afgebakende interne hiërarchie, zal het vooral voor de on- dergeschikten (want zo heten zij dan) vrij moeilijk zijn om effektieve arm- slag te krijgen, zowel in hun eigen specifiek werk ter plaatse, als in mogelijk werk voor de vereniging. Veel hoofdbibliothecarissen vinden het immers nog altijd evident dat 94 / Bibliotheekgids — Jg. 53 — Nr. 2-3 — 1977