232 DE SCHEEPSTIMMERLIEDEN EN ANDERE VERHALEN. katjes van de baan, Wouter vooral, die, bij al zijne eerzucht, een vroolijke knaap was, en het niet beneden zijne waardigheid achtte te dier gelegenheid al zijne zwierigheid, zijne nankinnen broek, zijne gele gilet van poil de chèvre, zijnen witten halsdoek met geborduurde tippen en Zijn blauw lakensch kleed met blinkende koperen knoopen ten toon te sprel- den. Threzeken Janssens en Net Selderslach be- hoorden, van haren kant, tot de fraaiste meisjes van het bal en natuurlijk tevens tot die, welke het meest ten dans werden gevraagd. Wij voegen er bij, dat zij zich het liefst door de vrienden zagen uitnoodigen. Tot een paar jaren vóor het oogenblik, waarop wij met de beide jonge timmerlieden kennis maken, hadden echter zoomin Sus als Wouter voor eene van haar eenige voor- keur laten blijken. Sus danste zoo gaarne met Net, als met Threzeken. Zoo ook ging het zijn eerzuchtigen vriend. Wat de meisjes betreft, Wij zullen ons niet verstouten te zeggen, dat zij eenig verschil tusschen de twee vrienden maakten. Doch nu gebeurde het, twee jaren te voren, gelijk wij zegden, dat de lieve kinderen, welke tot dan toe op dezelfde zedige wijze gekleed gingen, in een zeer verschillend gewaad op het bal in het Goudenleêrhuis verschenen. Trezeken, eene kantwerkster, had, als vroegere een zorgvuldig gestreken lichtkleurig katoenen kleedje aan en een keurig kanten trekmutsken op het hoofd. Net daarentegen, eene kleermaakster van beroep, had voor de omstandigheid een glinsterenden bruinzijden