} HOE DE NACHTRAAF AREND WORDT. 331 „Nog niet. Mijnheer de minister is gekomen en ver- langt u te zien.” De tinteling verdwijnt en de machinist zegt eenvoudig: …t Zij-zoo.” „Bevindt gij u wel?” „Zeer wel.” Op datzelfde oogenblik treedt de hooge ambtenaar, voorgegaan door mevrouw Bronveld, binnen. „Mijnheer Bron,” zegt hij voor den zieke staande, „ìk ben gelukkig u in betrekkelijk goeden welstand te zien.” Het woord „mijnheer dat nu van zoo hoog tot zoo laag klinkt, wekt bij den gekwetste eene zekere ver- wondering op. „Uw gedrag in deze ramp was edel- moedig. Gij deedt uwen plicht, meer dan uwen plicht. Elk verslag spreekt lof over u en stelt u ten voorbeeld aan allen. Gij reddet meer dan een menschenleven bij gevaar van het uwe te verliezen” Een glimlach speelt over Bert's bleek wezen, doch geen woord komt op de lippen. ‚„Bron,” hervat de minister, „ik ken nu gansch uw leven; ik ken uwen val, ik ken uwe opbeuring. Welnu, Ik zeg u met ontroering, ik ben diep getroffen over zooveel zedelijken, over zooveel lichamelijken moed. Gij hebt den moed, den heldenmoed gehad u niet door den mvloed van anderen, maar door eigen kracht en door het veredelend werk, op te beuren. Gij hebt niet alleen getoond dat dit mogelijk is; gij deedt het op eene wijze, die ons aller bewondering afdwingt.” - . …. 5 De minister grijpt de harde werkmanshand en drukt ze innig. „Die harde hand zegt mij zooveel, Bron — zij, die enkel voor een weelderig niets-doen bestemd was! Het werk heeft uw lichaam, heeft uwe ziel gelouterd, en, in al de opofferingen, van u geëischt, moet gij u waarlijk mensch, waarlijk Christen hebben gevoeld. Nooit zult ge