Full text |
— 116 —
« Wacht dan !” riep een van hen “dat ikga vragen of gy
moogt binnen gaen.”
« Wat 2” riepeene andere stem met meer kracht “wilt
gy er de beenhouwers uitsluiten, terwyl er de wevers
in zyn? Ras, maek u uit den weg, of het zal u berou-
wen |”
De deur ging open en een jonge man met sterke leden
en fraeie gelaetstrekken trad in de kamer. Een kolder
als die van Deconinck, maer met meer smaek versierd
was zyn kleedsel, en een groot kruismes hing aen
zynen gordel. Op het oogenblik dat hy in het vertrek
stapte, wierp hy zyne blonde haren op de schouders ,
en bleef verbaesd by de deur staen. Hy had gedacht
dat hy den Deken der wevers met eenige gezellen zou
gevonden hebben; maer nu hy deze prachtige Jonk-
vrouw , en Deconinck voor haer gebogen zag, wist hy
niet wat er over te gissen. Echter liet hy zich hierdoor
noch door de ondervragende blikken van Meester Ro
gaert ontstellen. Hy ontdekte zyn hoofd , boog zich haes-
tiglyk voor al de byzynde persoonen en ging recht by
Deconinck. Hem gemeenzaem op de schouder kloppende
riep hy:
«€ Wat duivel , meester Pieter, ik zoek alreeds twee uren
naer u. De gansche stad heb ik afgeloopen en nergens
kon ik u aentreffen; — maer gy weet niet wat er gaende
is en wat tyding ik u breng?”
«Wel wat weet gy dan meester Breydel?” vroeg De-
coninck met ongeduld.
“Bezie my toch zoo styf niet met uw grys oog, Deken
van de wollevers!” riep Jan Breydel “ want gy weet
wel dat ik van uw’ kattenblik niet bang ben , — maer
— 117 —
dat is het zelfde. Wel nu, Koning Philippe le Belen
de vervloekte Johanna van Navarre komen morgen te
Brugge. — En die schoone heeren van het Magistraet
hebben honderd wevers, veertig beenhouwers, en ik
weet niet hoe veel volk meer tot het maken van prael-
bogen van wagens en van schavotten gevraegd.”
«En wat beduidt dit dan zoo verwonderlyk, dat gy u
te barsten loopt?”
«Hoe Deken — wat beduidt dit? Meer dan gy denkt;
want er is geen enkele beenhouwer die ergens handen
wil aensteken, en er staen drie honderd wevers voor
den Pand w naer u te wachten. — Wat my aengaet,
myne armen moeten lam worden indien ik iets er toe
doe. De Goedendags @) staen gereed, de messen zyn
geslepen en zoo voorts. — Gy weet wel, Deken van de
wollewevers! wat dit onder myn ambacht zeggen wil. ”
1 De ambachten hadden byzondere gebouwen, waer zy zich vereenig-
den en hun plechtgewaed , als standaerden, enz, bewaerden. Dit noemde
men de Pand,
2 De Bruggelingen hadden een ontzagchelyk wapen dat zy met de grootste
behendigheid wisten te gebruiken. Het waren lange speeren met een puntig
yzer voorzien. Zy hadden dezelve uit scherts Goedendags genoemd , wil-
lende beduiden, dat zy den vyand ter dege er mede konden begroeten. De
heer Voisin haelt de volgende verzen uit Guillaume Guiart aen :
A grans bastons pesanz ferrez,
À un lonc fer agu devant,
Vont (les Flamands ) ceux de France recevant.
Tiex bastons qu'ils portent en guerre
Ont nom Godendac en la terre
Godendac, c'est Bonjour à dire,
“Qui en frangais le veust descrire.
Cil baston sont lonc et trailiz ,
Pour férir a deux mains faitiz,
? |