Full text |
— 114 —
in rook tegen het vernuft van Deconinck, en zy zagen
zich door hem alle hunne rechten op het volk ontrooven,
zonder dat zy zulks konden beletten. Met waerheid mag
men zeggen, dat Deconinck een der grootste hervormers
van de staetkundige betrekkingen, tusschen de Edelen
en de Gemeenten was; ook bestonden de droomen van
dezen beroemden man alleenlyk in de grootmaking eens
volks, dat zoo lang in de duistere slaverny der Leenhee-
ren had gelegen.
Wanneer Adolf van Nieuwland de jonge Machteld
onder zyne bescherming stelde, grimlachte hy van ge-
noegen; want dit was een zegenprael voor het volk dat
hy vertegenwoordigde. Hy berekende de voordeelen
welke de tegenwoordigheid der doorluchtige maegd ,
hem tot het uitvoeren van het groote verlossingsont—
werp kon toebrengen.
“Mynheer van Nieuwland ” antwoordde hy “uwe
vraeg vereert my grootelyks. Niets zal er tot het bewa-
ren van zulk eene edele spruit gespaerd worden.”
Willende de Gemeente nog meer gewicht verkrygen
voegde hy er met inzicht by:
« Het is echter mogelyk dat zy van hier vervoerd worde,
eer ik haer moge ter hulp komen.”
Dit gezegde verdroot Adolf zeer : hy verstond uit de
woorden van den Deken, dat hy zich niet uiterharte
aen deze zaek wilde toewyden, en hernam:
“Indien gy ons niet met der daed helpen kunt , verzoek
ik u, meester, dat gy my raedt wat er best voor de be-
scherming der dochter van onzen Landheer kan gedaen
worden. ”
« Het weversambacht is sterk genoeg om de Edelvrouw
— 115 —
voor al onheil te bewaren” antwoordde Decomnek met
listigheid “ik mag u verzekeren, dat zy hier in Brugge,
zoo veilig als in Duitschland zou kunnen woonen, indien
ik haren raedsheer zyn mocht.”
“Maer wie belet u dit?” vroeg Adolf.
“Ho Mynheer! het is eenen geringen Laet niet gege-
ven over zyne Landvrouw te gebieden ; nochtans zoo
zy zich volgens myne begeerte geliefde te gedragen,
zou ik voor haer verantwoordelyk blyven.”
«Ik versta uw inzicht niet wel , meester. Wat zoudt
gy van de Jonkvrouw eischen? Gy wilt ze toch niet in
eene andere plaets brengen”
“Ho neen! maer dat zy zich zonder myne kennis niet
in de straet begeve, en dat zy ook niet weigere uit te
gaen indien ik het noodig oordeel. Overigens, zal het u
vry staen my deze macht te onttrekken zoodra gy aen
myne rechtzinnige gevoelens twyfelt.”
Dewyl Deconinck in Vlaenderen voor een der ver-
standigste mannen gehouden werd, dacht Adolf dat
zynen eisch op de voorzichtigheid gegrond was en stond
hem derhalve alles toe wat hy vroeg, op voorwaerde
dat hy persoonlyk voor de Jonkvrouw zou instaen. De
Deken verklaerde vervolgens dat hy de edele Machteld
niet kende. Hier op werd zy door Maria in de kamer
gebracht.
Deconinck boog zich diep en zeer ootmoedig voor
haer; intusschen bezag het meisje hem met verbaesd-
heid, want zy wist niet wie hy was. Terwyl hy in
deze houding voor haer stond, hoorde men eensklaps
een groot geraes in den gang, als of twee menschen
bezig waren met kyven.
? |