Full text |
— 136 —
de ambachtsgezellen naer hunne huisgezinnen terug ,
en de feest nam een einde.
Des avonds, langen tyd na het vertrek der gasten ,
was de Koningin Johanna alleen met hare staetjuffer
in de kamer waer zy slapen moest. Reeds had zy een
goed gedeelte van het lastige plechtgewaed afgelegd ,
en was nog bezig met zich van alle hare juweelen te ont-
blooten.De driftige beweging harer handen en de spytige
uitdrukking harer wezenstrekken, gaven het grootste
ongeduld te kennen. De staetjuffer werd met bitsig-
heid toegesproken en alle hare daden met gramschap
berispt en beknibbeld : halssnoeren en oorbellen wer-
den als nietsweerdige voorwerpen hier of daer neêrge-
smeten, terwyl morrende spreuken zonder ophouden
uit den mond der Vorstin vielen.
Eenen witten nachtkolder aengetogen hebbende,
liep zy in eene diepe bedenking heen en weêr in
de kamer , en liet niet de minste lust tot slapen —
blyken : hare vlammende oogen dwaelden halstarrig
rond. De staetjuffer die aen deze vreemde gebaren
niets verstond, naderde de Vorstin met eerbiedige be-
leefdheid en vroeg :
« Belieft het uwe Majesteit nog langer te waken —
en zal ik eenen grooteren kandelaer met meer waslicht
halen 2”
Onstuimig antwoordde de Konimgin :
« Neen! — Er is licht genoeg. Gy verveelt my door uwe
lastige vragen. — Laet my alleen. Vertrek zeg ik u! ga
in de voorzael en wacht mynen oom De Chatillon. Hy
kome spoedig. — Ga
Terwyl de staetjuffer op die barsche bevelen heen-
— 137 —
ging, plaetste Johanna zich by eene tafel en liet het
hoofd op de hand nedergaen. In deze gesteltenis bleef
zy gedurende weinig oogenblikken aen den hoon, die
haer geschied was, denken. Opstaende, wandelde zy
met haestige schreden de kamer op en af, en bewoog
hare handen met felle gebaren, Eindelyk sprak zy met
doffe stem :
“Hoe ? Een klein en nietig volk zal my, de Vorstin der
Franschen,durven hoonen! Eene trotsche vrouw zal
my de oogen doen neêrslagen — hoon! — laster!”
Eene traen van woede glimde op hare brandende
wang; zy richtte het hoofd eensklaps op, en lachte als
een booze geest met venynige vreugde. Dan hernam zy:
“ó verwaende Vlamingen! Gy kent Johanna van Na-
varre nog niet. Gy weet niet hoe schriklyk hare wraek
u treffen kan….. Rust en slaept zonder vrees in uwe
vermetelheid ; — ik weet middelen om u te folteren.
Wat tranen zult gy door my storten — wat bitterheid
zal myne hand u voorbereiden! Dan zult gy myne
macht kennen. — Gy zult kruipen en bidden, verme-
tele Laten! maer ik zal u miet hooren. Uwe trotsche
hoofden zal ik met blydschap onder myne voeten ver-
trappen. Nutteloos zult gy weenen, en nuttelovs zult
gy klagen; want Johanna van Navarre is onverbiddelyk
= dit weet gy niet”
Nu ontwaerde zy de stappen der staetjuffer in den
doorgang. De ontroerde Vorstin liep voor eenen spiegel
en herstelde hare gansche houding : zy gaf aen haer ge-
laet eene rustigere uitdrukking, en scheen in het ge-
heel niet meer ontsteld. In de kunst der veinzery, de
? |