Full text |
EL
toedoen is besloten, zal ik my in myn Koningrvk van
Navarre vertrekken en Philippa zal my volgen!” w
Dit laetste gezegde werkte krachtdadiglyk op het ge
moed des Konings. Navarre was het beste deel van Frank-
ryk en Philippe le Bel zou er zich niet geern van be-
roofd gezien hebben. Daer Johanna hem meermalen met
dit vertrek bedreigd had, vreesde hy dat zy het wel
eens mocht uitvoeren. Na eenig bedenken sprak hy :
“Gy belgt u zonder rede, Mevrouw. Wie zegt u dat ik
Vlaenderen wil wedergeven; ik heb nog niets aengaende
deze zaek besloten.”
« Uwe woorden geven uw inzicht genoeg te kennen”
antwoordde Johanna. “Maer het zy zoo het wil, ik
zeg u dat, imdien gy my genoeg miskent om mynen
raed te verwerpen, ik u verlaten zal; — want ik wil
aen de gevolgen uwer onvoorzichtigheid niet blootge-
steld zyn. De oorlog tegen Vlaenderen heeft ’s R yks
schatkisten uitgeput, en nu gy den middel hebt om in
alles weder te voorzien, nu wilt gy die muitelingen in
genade ontvangen! nooit hebben onze geldmiddelen in
eenen slechteren staet geweest, Mynheer De Mariguy
kan u dit bewyzen.”
Enguerrand De Marigny kwam op deze woorden voor
den Koning:
«Sire, het is my onmogelyk,” sprak hy “de soldeniers
1 Frankryk en Navarre waren alsdau nog twee van elkander onaf hange-
lyke Ryken. De Koning van Frankryk had op Navarre geen recht, en mocht
over deszelfs bestuerzaken niet beschikken. De inkomsten en andere voor-
deelen kwamen Johauna alleen toe, en deze stond als Vorstin van Nayarre
geenzins onder haren gemael,
EE
langer te betalen. Het volk wil de lasten niet meer op-
brengen. De Provoost der kooplieden van Parys heeft
de toelaeg geweigerd , en welhaest zal ik in de uitgaven
van het Huis des Konings niet meer kunnen voorzien.
De verandering der munten mag ook niet meer geschie-
den: Vlaenderen alleen kan ons behulpzaem zyn. De
Tolheeren die ik derwaerts gezonden heb zyn bezig met
bet heffen der gelden , die ons uit dien toestand redden
zullen. — Overweeg toch, ó Sire, dat het verlaten van
dit land u aen groote onheilen blootstelt ”
“Is al het geld dat men op den derden staet gelicht
heeft reeds verdwenen?” vroeg Philippe mistroostiglyk
“Sire ” antwoordde Enguerrand, “ik heb aen Etienne
Barbette de gelden die de Tolpachters van Parys, uwer
Majesteit geleend hadden, wedergegeven. Er blyft niets
of zeer weinig in ’s Ryksschat. ?
De Koningin Johanna zag met blydschap dat deze
tyding den Koning zeer bedroefde. Nu dacht zy dat het
vonnis van Gwyde niet moeielyk zou te verkrygen zyn.
Ly naderde haren gemael met listigheid en sprak :
“Gy ziet wel, Sire, dat myn raed belangryk voor u
is. Hoe kunt gy toch, om opstandelingen te begunstigen,
het heil van Frankryk uit het oog verliezen ? Zy heb-
ben u en my gehoond, onze vyanden geholpen, onze
bevelen durven misachten. Het geld dat zy bezitten
maeckt hen trotsch en opgeblazen. Niets is gemaklyker
dat er dit overtollig geld uit te lichten ; zy mogen uwe
Koninglyke handen dan nog kussen, dat gy hun het
leven laet; want zy zyn allen de dood schuldig.”
< Maer Mynheer De Marigny” vroeg de Koning ““ weet
gy- geenen middel om nog eenigen tyd in de uitgaven
? |