Full text |
okt
Breydel nam de hanaps met een dankbaer teeken uit
de hand van den Soldenier en sprak terwyl hy dezelve
aen zyne lippen bracht:
«Dit zy op uwe gezondheid en geluk in den kryg!”
Nochtans zoodra eenige druppels van den wyn hem
in den mond gerezen waren , plaetste hy den beker met
afkeer op de tafel.
« Wat duivel, gy schrikt van den edelen drank? Dit zyn
de Vlamingen miet gewoon” riep Leroux lachende.
«Het is fransche wyn!” antwoordde Breydel, zoo on-
verschillig als of die wansmaek een natuerlyk gevoel
ware geweest.
De Soldeniers bezagen elkander met verwondering,
en een blykbaer spyt bewoog de wangen van Leroux.
De koude uitdrukking van Breydels gelaet had echter
zoo veel indruk op hem, dat hy den Vlaming, zonder
meer te spreken, naer zynen zetel liet terug keeren.
Middelerwyl had de weerd het geëischte bier gebracht,
en de Deken der beenhouwers dronk meermalen zonder
op de Franschen te letten.
“Nu dan makkers” riep Leroux zynen beker opheffende
“]aet ons nog eens ter dege drinken, op dat er niet ge-
zegd worde dat wy met eene drooge keel vertrekken.
Op de gezondheid der schoone Edelvrouw, in afwach-
ting dat het vuer haer moge branden!”
Jan Breydel bedwong zich by dit woord , want er
was eene schielyke beweging in hem omgegaen, en
zyne oogen hadden zich met verachting op de Soideniers
gevestigd, alhoewel zy dit niet hadden bemerkt
“Het is een koningsbeetje” sprak een Franschman
schertsend “want by myn leven heb ik zulke fracie
==
vrouw niet gezien. Ik gaf myne rechter vuist voor zulk
eene bruid!”
“< Wacht maer wat,” antwoordde Leroux “in Brugge zyn
er nog zulken. De Klaeuwaerts beginnen weder te mor-
ren en te muiten; dit is voor ons een goed teeken, want
na het onweder vallen de vrouwen immers in onzen
buit?”
Breydel kmarsde de tanden van innige woede te
samen ; maer zyne belofte en de woorden van Deconinck
was hy nog niet vergeten. Hy luisterde met meer aen-
dacht, wanneer Leroux de volgende woorden sprak:
“Het is een koningsbeetje zegt gy! Dit geloof ik niet;
zy wordt al te beleefdelyk gehandeld. Ik zou eer geloo-
ven dat zy de vrouw van een? machtig muiter is, en
dat zy by de anderen in Frankryk zal gevoerd worden”?
De Deken der beenhouwers was van zynen zetel op-
geslaen, en terwyl hy, om zyne ontroering te verber-
gen, onachtzaem in de kamer wandelde, zong hy mor-
rend en met zachte stem eenige woorden van een volks-
lied dat aldus luidde :
Ziet gy den zwarten leeuw niet ryzen,
Zoo fier op ’ttrotsche gouden veld ?
Ziet gy zyn’ forsche reuzenklaeuwen,
Waervan één slag den vyand velt;
Ziet gy zyn’ bloedige oogen gloeien,
Ziet gy zyn’ maen zoo breed verward? —
Die leeuw is onze Leeuw van Vlaendren
Die rustend nog de wereld tart. 1)
1 Dit lied is door mynen kunstvriend J, A. De Laet opgesteld.
? |