Full text |
B
grootste ondeugd der vrouwen, was Johanna van Na-
varre volleerd.
Weldra trad De Chatillon in de kamer en boog zyne
eene knie voor de Koningin.
«“ Mynheer De Chatillon ” sprak zy, hem met de hand
oplichtende “het schynt dat gy, myne begeerten niet
veel acht. Heb ik u niet voor tien uren ontboden ? ”
« Het is waer, Mevrouw, maer de Koning myn mees-
ter heeft my tegen mynen dank by zich gehouden. Ik
bid u, geloof, ó doorluchtige nichte, dat ik op gloeiende
kolen gestaen heb — zoo zeer verlangde ik uwe koning-
lyke begeerte te voldoen.”
« Uwe genegenheid, Mynheer, is my zeer aengenaem;
ook heb ik voorgenomen u heden om uwe goede dien-
sten te beloonen.”
« Genadige Vorstin, het is my reeds eene zoo groote
gunste uwe Majesteit te mogen volgen en dienen. Laet
my toe u overal te verzellen. Een ander moge hoogere
ambten najagen — voor my — uwe heflyke tegen-
woordigheid is myn grootst geluk, ik vraeg niels meer.”
De Koningin grimlachte en zag met mispryzen op
den vleier; want zy begreep hoe zeer zyn hart die
woorden loochende. Zy sprak met nadruk :
«En indien ik u het land van Vlaenderen ten leen
wilde geven ? ”
De Chatillon die op zulke gift voor dit oogenblik niet
gerekend had, berouwde zich zyne woorden ; hy wist
in den eersten niet wat antwoorden. Zich echter
welhaest herstellende, sprak hy:
«Indien het uwe Majesteit geliefde my met dit ver-
trouwen te vereeren, Zou ik het niet durven wagen
— 139 —
uwen koninglyken wille eenigzins te wederstaen. Met
dankbaerheid en onderwerping zou ik deze gunst ont—
vangen, en uwe grootmoedige handen met eerbiedige
liefde kussen.”
“Hoor Mynheer De Chatillon” riep de Koningin met
ongeduld “het lust my nu niet uwe hoflykheid op proef
te stellen; derhalve zal het my meer behagen dat gy al
die gemaekte spreuken achterlaet, en met my zonder
bewimpeling spreekt; — want gy kunt niets zeggen dat
ik niet beter wete. Wat dunkt u van myne intrede?
heeft Brugge de Koningin van Navarre niet overheer—
Iyk onthaeld 2”
“Ik bid u, ó doorluchtige nichte, laet dit bitter schert-
sen. My is de hoon die u geschied is, diep ter harte ge-
gaen: een slecht en verachtelyk volk heeft u im het aen-
zicht getrotst, en uwe weerdigheid is miskend ge-
weest; maer bedroef u toch niet, want geene middelen
ontbreken ons om die vermetele onderdanen te temmen
en te bedwingen.”
“Kent gy uwe nichte, Mynheer De Chatillon? Is u de
yverzucht der Koningin van Navarre bekend?”
“Waerlyk, ó Vorstin, de edelste en loffelykste yver—
zucht; — want wie eene kroon draegt en dezelve niet
doet achten, verdient ze niet langer. ledereen bewon-
dert met recht uwe koninglyke inborst. ”
“Weet gy ook dat eene geringe wraek my niet verge
noegt? De straf der genen die my gehoond hebben,
moet met myne weerdigheid in evenredigheid staen. —
Ik ben Koningin en vrouw — dit is u genoeg gezegd
welke myner wenschen gy zult te volbrengen hebhen,
indien ik u als Landvoogd over Vlaenderen aenstel. ”
? |