Full text |
— 100 —
echter in haer hart zoo niet: de diepste droefheid had
het benepen. Zy hernam:
“Myn arme valk, nu moogt gy niet meer in de dalen
van het vaderlykeslot ter jacht gaen, wantde Franschen
woonen in ons schoone Wynendael. Zy hebben onzen
ongelukkigen vader in eenen kerker gezet en aen zware
ketens geboeid. Nu zit hy in het duistere kot zoo ellen-
diglyk te zuchten — en wie weet of de wreede Johanna
Dd B 5
hem niet zal doen sterven! o myn lieve vogel , dan
sterven wy ook van angst. — De gedachte, de schrik-
kelyke gedachte alleen, doet my de krachten ontgacn.
6 Fit daer neêr; want myne bevende hand kan u niet
22
meer dragen.
Het wanhopige kind zonk afgemat in den zetel ; noch-
tans werd haer aengezicht niet bleeker, want sedert
lang waren de roozen op hare wangen. verwelkt, en
hare oogleden hadden zich by het gedurig weenen met
eene roode kleur geverwd. De Leftykheid harer gelaets-
trekken was verdwenen en hare oogen waren zonder
vuer of levendigheid. gens
Lang bleef zy in hare treurgeestigheid verzonken; Zy
dacht beurtelings aen alles wat haer nog meer in wan-
hoop mocht dompelen. Dan bracht het duistere aen—
denken de naerste droomenom haer: zy zag haren ramp.
zaligen vader in eenen vochtigen kerker geboeid, hopnd
het geratel zyner ketens en de galmen, die in het aklig
verblvf zyne pynlyke zuchten herhaelden. Het vergif,
dat men zoo dikwils in Frankryk gebruikte, speelde ook
gedurig in hare verbeelding, en de schriklykste toonee-
Ten dreven afwisselend voor hare oogen. Op deze wyze
Ld
— 101 —
werd het meisje zonder ophouden gefolterd en tot de
dood toe bedroefd.
Een doffe zucht kwam uit de bedstede.
Haestelyk droogde Machteld de tranen van hare
wangen en liep mel bange zorg tot den zieken. Na zy
den drank in de zilveren schael geschonken had, stak
zy hare rechter hand onder het hoofd van Adolf en het
wat oplichtende , bracht zy de schael aen zynen mond.
De oogen des ridders gingen wyd open en hechtten
zich met eene vreemde uitdrukking op de jonge maegd.
Dankbaerheid en hefde heerschten in zyne flaeuwe
blikken, en een onuitsprekelyke grimlach hiep over zyn
bleek gelaet
Wie Machteld nu gezien bad, zou bemerkt hebben dat
hare wangen met de levendigste verwen gekleurd waren.
Zy kon hetgezicht van Adolf niet verdragen zonder dat
het rood der schaemte op haer voorhoofd klom. On
danks hare koude droefheid klopte haer hart zoo hevig,
en het bloed stroomde haer zoo krachtig door de aderen
dat zy oogenblikkelyk weder de schoone Machteld werd.
Nu geleek zy eene fraeie roos, op welkers zachte bladen
de daeuwdruppelen by de morgenzon, als diamanten
glinsteren; — want de tranen van het meisje rolden
nog gedurig over hare rykgekleurde wangen.
De ridder had sedert zyne wonde nog niet verstaen—
baer gesproken; zelfs scheen het, dat hy de woorden die
men hem toestuerde niet hoorde. Dit was echter miet
waer. Wanneer Machteld hem in de eerste dagen zyner
ziekte vriendelyk toesprak, met de woorden:
“Genees, myn arme Adolf, myn lieve Adolf, ik zal
voor u bidden; want uwe dood zou my nog ongelukkiger
? |