Full text |
— 104 —
gehoord : uwe hand was het die myn hoofd oplichtte;
gy bebt my gelaefd en getroost. Ho, gy weet niet wat
dankbaerheid voor u in myn hart gegroeid is! Zoo geve
God my eenmael de gezonde uren weder, opdat ik uwe
hooge goedheid erkennen moge. ”
«Oeh God!” riep Machteld “leg uw hoofd neêr Myn-
heer, ik bid u, spreek niet meer, want ik mag u niet
aenbooren. Ik ga haestelyk uwe goede zuster Maria
halen, dat zy zich met my over uwe betering verblyde. ”
Zy verliet den ridder en kwam eenige oogenblikken
daer na, door Maria vergezeld, inde kamer terug. Door
het byzyn harer vriendin versterkt, was zy zoo be-
schaemd niet meer; echter bleef het rood op hare
wangen. De blydschap, welke zy over den gunstigeren
toestand van Adolf gevoelde, was tegen haren dank, op
hare wezenstrekken en in hare gansche houding zicht
baer. Sneller en onrustiger waren hare bewegingen :
hare tranen vloeiden niet meer, en de trouwe vogel
kreeg weder vrolyker w oorden. Zoodra zy met Maria
in de kamer gekomen was, had zy den valk van den
stoel op hare hand genomen en was met hem by het
bed van Adolf genaderd.
“Myn weerde broeder,” riep Maria, hem eenen zoen
op zyne bleeke wang gevende, “gy geneest! Nu zullen
die nare droomen my verlaten. Ho, ik ben zoo blyde !
Hoe dikwyls heb ik by uwe bedstede, met bitter hart-
zeer geweend — hoe dikwyls heb ik gedacht dat gy
sterven gingt! — maer nu verdwynt myne droef heid.
Wilt gy drinken, myn broeder 2”
«Neen, myne goede Maria” antwoordde Adolf “ik heb
nooit in myne ziekte dorst geleden — die edelhmoedige
— 105 —
Machteld heeft my zoo zorgelyk gelaefd! Zoo zal ook,
de eerste mael dat ik naer Sinte Kruis w mag gaen,
myn gebed den zegen Gods over haer roepen, opdat
nooit ramp haer moge raken.”
Terwyl hy dit zegde was Machteld bezig met haren
valk de blyde verbetering in het oor te praten. De
vogel die zyne meestersse zoo vrolyk zag, schudde zyne
vederen als of hy zich tot de jacht bereiden moest.
“Zie myn trouwe vogel” riep het meisje, terwyl zy
den valk, met het hoofd naer Adolf keerde, “zie, nu
geneest Mynheer van Nieuwland, dien wy zoo lang
sprakeloos hebben zien liggen. Nu mogen wy weder te
zamen spreken, en nu zuilen wy niet altyd zoo in het
duister zitten. Thans verdwynt onze vrees en zoo zullen
misschien onze andere droefheden ook verdwvnen :
want nu ziet gy wel dat God goed en rechtveerdig is.
Ja, myn schoone havik, zoo eindigt ook eenmael de
bittere gevangenis van... eer
Hier gevoelde Machteld dat zy iets zeggen ging dat
de zieke ridder niet weten mocht. Hoe kort zy hare
rede ook af brak, klonk het woord, gevangenis, echter
zeer vreemd in de ooren van Adolf. De tranen, die hy
by zyn ontwaken op ’s meisjes wangen bemerkt had,
gaven hem een angstig voorgevoel.
“Wat zegt gy Machteld ?” riep hy, “De gevangenis
van wie ? Gy weent! Hemel ! wat zou er u gebeurd
zyn 2”
1E ee
Een dorp op weinigen afstand der stad Brugge. Er stond als dan eene
beruchte Kapel van net heilig Kruis.
? |