Full text |
— 168 —
dicht gezaeid, en stroomen bloeds verwden de straet
met donker rood.
Nu kon niets meer het geweld der ambachten tegen-
stand bieden ; want daer de Leliaerts achteruit geweken
waren , hadden hunne vyanden al vechtende zich op
de markt kunnen uitspreiden. Het was zichtbaer dat zy
alle de ruiters in eenen kring zochten te vangen, en in
dit imzicht hunnen rechter vleugel tot tegen de Eier
markt deden strekken. Weldra draeiden de overwonnen
ridders hunne peerden om, en vluchtten snellyk om
het doodsgevaer te ontkomen. De wevers en beenhou-
wers liepen hen met zegepralend geschreeuw na, doch
konden hen niet meer achterhalen, dewyl zy op al te
goede peerden gezeten waren.
By den klank der bazuinen en het gerucht van den
stryd was de geheele stad in rep en roer geraekt, alles was
weldra te been. Duizende gewapende burgers kwamen
uit alle straten toegeloopen om hunne broederen te hel-
pen; doch de zege was reeds bevochten. De Leliaerts op
de Burcht gevlucht zynde, werd deze plaets ten allen
kanten door de ambachtsgezellen omsingeld en bewaerd.
Terwyl dit by de Markt aldus gebeurde, berende de
Landvoogd De Chatillon de oproerige stad met vyf hon-
derd fransche ruiters. Hy had wel voorzien dat de Brug-
gelingen, volgens hunne oude gewoonte, de poorten
zouden gesloten hebben, en had zich derhalve ook tot
het verydelen van dien hinderpael bereid gemaekt. Zyn
broeder, Gui De St Pol, moest hem een talryk voetvolk
en de noodige werktuigen tot de bestorming aenbren—
gen. In afwachting dezer hulp vormde hy reeds het
ontwerp der stormlooping, en bespiedde de zwakste
— 169 —
zyde der stad. Alhoewel hy slechts weinig volk op de
wallen zag, vond hy het evenwel niet raedzaem met
ruiters alleen iets teondernemen , want hy wist wateen
ontembaer volk in Brugge woonde. Een half uer na
zyne aenkomst verscheen de stoet van De St Pol im de
verte: de punten der speeren en de helmbylen blon—
ken in het verschiet tegen de eerste stralen der zon, en
een ondoordringbaer stof bedekte de peerden die de
werktuigen in de baen voorttrokken.
De weinige Bruggelingen , welkede poort en de wallen
bewaerden, zagen dit talryk gevaerte niet zonder angst
naderen. Wanneer zy de zware balken en stormtuigen
zagen aenbrengen, kregen zy een bang voorgevoel. In
weinig oogenblikken liep de droeve maer rond de stad,
en de harten der vrouwen benepen zich met schrik en
wee. De gewapende ambachtslieden waren nog om de
Burcht geschaerd, wanneer de tyding van het aenko-
mend stormleger hen in hunne werking verrastte. Na
eenige gezellen ter plaetse gelaten te hebben, om den
uitval der verschanste Leliaerts te beletten, liepen zy
met allerhaest naer de vesten en verdeelden zich op
de bedregene muren. Niet zonder voor hunne geboorte-
stad te duchten , zagen zy datde fransche soldeniersreeds
bezig waren , met het ineenvoegen der balken die tot
schrikverwekkende werktuigen moesten opklimmen.
De belegeraers werkten op eenen ruimen afstand
der muren en waren niet onder het bereik der pylen
die hun uit de stad konden toegezonden worden : zy
glugen gerust in hunne voorbereidsels voort, terwyl
De Chatillon met zyne ruiters elken uitvalder burgers
belette. Het duerde niet lang of hooge torens met val-
? |