Full text |
ee
Terwyl de Koning deze woorden sprak kwam de
verbaesdheid en de schrik in de harten der ridders.
Nu merkten zy den strop die bun door Diederik die Vos
was aengetoond. Mits Gwyde zich niet bewoog bleven
zy ook nog geknield zitten. De Koning ging voort:
“Ren Vassael die valschelyk tegen zynen Landheer en
Koning opstaet verbeurt zyn leen, en die, welke met
de vyanden van Frankryk aenspant verbeurt zyn leven.
Gy hebt de bevelen van uwen Koning wederstaen ,
gy hebt met Edward van Engeland, onzen vyand, de
wapenen tegen ons opgenomen en den oorlog tegen
ons gevoerd. @) Daerom hebt gy als een valsche Leen-
man het leven verbeurd; nochtans willen wy dit von-
nis niet haestig ten uitvoer brengen en zullen de zaek
met ryp oordeel doen onderzoeken. Derhalve zult gy
en de Edelen, die mm uwe wederspannigbeid gedeeld
hebben, in hechtenis gehouden worden, tot dat het
ons believe andere schikkingen ten uwen opzichte te
nemen.”
Charles De Valois die deze rede met diepe hartspyn
had aenhoord , kwam voor den troon en sprak:
«< Myn Heer en Koning! Het is u bekend met welke
trouw ik uwe Majesteit, alsde geringste uwer onder-
danen, gediend heb. Nooit heeft iemand kunnen zeggen
dat ik myne wapenen door eenen schyn van lafheid
1 «Den Grave Gwide hadde reets ten jacre 1295, met den Koning van
Engeland een verbond aengegacn , alwaer onder andere besloten was een
kouwelyk tusschen den prince van Galles en de dochter van den Grave van
Vlaenderen. ”
Jaerboeken van Brugge.
een
of valschheid heb besmet. — En zult gy het zelf zvn
ò Koning ! die myne eer — de eer uws broeders vale
schenden? zult gy my tot een verrader maken — en zal
het hoofd uws broeders onder den naem van valschen
ridder bukken moeten ? ó Sire, overdenk dat ik Gwyde
van Vlaenderen een vrygeleide gegeven heb, en dat
gy my nu tot meineedigen maekt !”
By deze woorden was Charles De Valois allengskens
in woede ontsteken. Zyn blik had zulke ongemeene
kracht dat Philippe le Bel op het punt was zyn vonnis
te herroepen. Daer hy zelf de eer als het hoogste goed
eens ridders waerdeerde, gevoeide hy mm zyn hart wat
pyn hy zynen trouwen broeder aendeed. Terwyl waren
de Vlamingen van den grond opgestaen: zy luister-
den angstiglyk op den uitval van Mynheer De Valois.
De overige aenschouwers bewogen zich niet en wacht-
ten met schrik op het geen er nog moest gebeuren.
De Koningin Johanna gaf aen haren gemael geenen
tyd om te antwoorden. Vreezende dat hare prooi mocht
ontsnappen, riep zy met nydigen drift :
“Mynheer De Valois, het is u niet veroorlofd de vyan-
den van Fraukryk te verdedigen, Gy maekt u aen on-
trouw schuldig. Dit is de eerste mael niet dat gy u te-
gen den wil uws Konings verzet.” q
“Mevrouw ” viel Karel bitsig uit, “u betaemt het niet
den broeder van Philippe le Bel van ontrouw te be-
schuldigen. — Zal er om uwentwille gezegd worden
dat Karel De Valois eenen ongelukkigen Landheer der
raden heeft ? — Zal die schand over myne wapenen ko-
men ! Neen ó Hemel ! dit zal niet geschieden. Ik beroep
u Philippe, myn Vorst en myn broeder, zult gy lyden
? |