Full text |
— 154 —
is groot geworden, het volk heeft zyne weerde gekend
en uis den yzeren staf voor eeuwig ontwrongen
«Zwyg, gy oproerige Laet” riep van Gistel “de vijl
behoort u niet toe. Gy waert voor haer niet geschapen.
«Die vryheid” antwoordde Deconinck, “ hebben wy
met het zweet onzes aenschyns en het bloed onzer ade-
ren gekocht. — En gy zoudt dezelve te niet doen! ”
Van Gistel grimlachte spottend op deze rede en her-
am:
lia woorden en bedreigingen zyn enkel rook, Deken.
Wy zullen van de fransche benden gebruik maken om de
vlerken van het wangedrocht te korten. Andere wetten
zullen de Gemeenten beheerschen , want die koppigheid
heeft lang genoeg geduerd. Wees zeker dat alles zoo A
ingericht is dat Brugge met ootmoedigheid den nek gal
buigen, en gy — zult het zonnelicht niet UESn zien.
«Dan verzelle ude vloek Gods, gy dwingeland! riep de
Deken der wevers.“ Gy schande van Vlaenderen! Ishet
graf uwer vaderen niet in dezen bodem gedolven ? Rust
hun heilig gebeente niet in den schoot van het Land dat
À add ERE 1
gy den vreemden verkoopt, ô bastaerd ? Het nageslacht
zal u doemen om uwen laffen handel, en uwe kinderen
- sr:
zullen uwen vloek op de bladen der kronyken als eene
% 23
verloochening schry ven ! se
«Het is tvd dat uwe belachelyke lastertael een einde
neme” viel van Gistel uit. “ Mannen! men werpe bem
in den kerker der misdadigen tot dat de galg hem ont
33
vange. &
Op dit bevel werd Deconinck van de trappen der
: Ee An een
zael en in een onderaerdsch vertr ek geleid. Een Ae
gordel omvatte hem den middel en eene keten boeide
— 155 —
zynen linker voet aen zyne rechterhand. Na hem het
noodig brood en water gegeven was, werd de kerker
toegesloten en hy bleef alleen in het duister verblyf
zìtten. De woorden van den Tolmeester hadden hem
de grootste droefheid gebaerd, want de vryheid zyner
geboortestad was ernstig bedreigd. In zyn afwezen
mocht het den Leliaerts wel gelukken met de fransche
krygsbenden de stad in te nemen, en het gebouw waer
aen hy zyn gansch leven gewyd had te vernietigen.
Dit was den volksvriend een schriklyk vooruitzicht.
Wanneer hy soms zyne keten pynelyk wrong en deed
klinken, scheen het hem dat hy zyne broederen aldus
gebonden zag, en dat de schandelykste slaverny hun
ten deel was gevallen. Dan blonk eene pynende traen
op zyne wangen.
De Leliacrts hadden sedert lang onder hen eenen ver-
raderlyken aenslag ontworpen: — zy konden hunne
heerschappy in Brugge op geene vaste gronden vestigen;
want daer al de Poorters gewapend waren, was het niet
mogelyk dezelve tot het uitvoeren der bevelen te dwin-
gen. Zoodra de Wethouders het geweld tegen de bur-
gery gebruiken wilden , kwamen de schriklyke Goeden-
dags te voorschyn en dan werden alle hunne poogingen
nutteloos , want de ambachten waren te machtig. Om
nu eens en voor altyd, dien lastigen hinderpael uit den
weg te ruimen, waren de Leliaerts met den Landvoogd De
Chatillon overeengekomen dat men des anderen daegs
heel vroeg, de burgery zou overvallen en ontwapenen.
De Chatillon moest op hetzelfde uer met vyf honderd
fransche ruiters voor de poorten staen. Deconinck alleen
kon dit ontwerp, hoe verholen ook, ontdekken; want
? |