ze a ee n ontsteld, keek het onthutst en bevend hem gevestigde blikke at zijn verbod en zei, vol bange op, wert gansch bleek, verg naïefheid : « Van vader... » Vrouw Cloet, verbaasd en niet begrijpend, bekeek haren p den schouder, man. Cloet, bewegingloos, met de spade o staarde naar Julken. « Van wien, zegt- ge? » hervroeg met ruwe stem de vrouw. Julken, van langs om meer onthutst en opende wijd zijn te onbehendig om nog zijn eerste gezegde te verbeteren, blauwe oogjes en zei, enkel de woorden wijzigend : « Van Rossen Tjeef.…. » De moeder, als had zij eenen slag in het aangezicht gekregen, wipte achteruit en Cloet, het gelaat veranderd, stapte Loe. « Van wien? » vroeg hij op zijne beurt, eensklaps zijn maandenlang stilzwijgen brekend. « Van Rossen Tjeef, » hernam de kleine bevend. Cloet, versteend, staarde meer en meer den kleine aan, scheen één voor één, met bekeek zijn haar, zijne oogen, htje te ontleden. Een klimmende ontsteltenis, zijn aangezic nblik drukkende stilte heerschte. De moeder, achteruit- ooge gedeinsd, hield bleek, met wijd opengespalkte oogen, de beide vuisten vóór den mond. En schielijk keerde Cloet zich tot haar om. « Wiens kind is dat? » vroeg hij. Zij gaf geen antwoord, maar nog bleeker, met nos wijdern uitgespalkte oogen, deinsde zij « Wiens... kind... is... dicht gesloten tanden ieder woord rechterhand, die de spade niet vasthield, van vóór haren mond wegtrekkend. El voortdurend achteruit. dat? » raasde hij dof, metk afkappend en met zijm ruw haar vuistemts