64 wordt aanhoudend gekweld door je begeerte, en als je nu nog op de koop toe gelooft dat je je vleesch bedwongen hebt, krijg je de illuzie dat je ziek bent. Ik spreek uit ondervinding, kindje. Daar komen dan nog bij: allerlei overspannen ideeën, allergekste droomen, soms zoo dat je je schaamt voor je zelf. — Da ’s woar. Maar hoe weet ge dat allemaal? — Ik zeg je, omdat ’k het zelf òòk heb ondervonden; Hanna- lief seloof me: Min studie mm werk, àlles heeft dir al onder gelede, onder die... strijd tegen m'n begeerte. D'r gaan dagen om, dat ik niet kan werken, dat ’k met jonges op kantoor niet kan opschieten, ze uitscheld voor al wat leelijk is, door de over- spanning. Op kantoor moet ’k voort en ik doe ’t. Maar ’s avonds, als ’k wil lezen voor me zelf, dan heb ’k geen macht meer. Dan mòet ’k de straat op. Ja, Hannaatje weet wel, dat Levie anders niet naar 'n kafé zou gaan, om allerlei malle praatjes aan te hooren. Verlede week vertelt Peereboom me dat Schopenhauer... ’t met 'm eens is. — Die dat schoone heeft geschreven over kunst en waanzin? — Dat heeft ie òok geschreven. Wat ’n leerling ben je toch! Nou, Schopenhauer, die allang dood is, is t nota bene met m’neer David Peereboom ééns. Nu jij! Enfin, ik zou d'r recht op z’n Antwerpsch m’n botten aan vagen, |) als ’k niet gedwonge was, de straat op te gaan. Goed. Denk je nu niet, dat ík me in t laatste jaar meer dan eens heb afgevraagd, of ’k niet wat beters te doen heb, dan te strijden tegen m’n eigen natuur? Ja, als ’k d'r iets mee won, dan had ’k d'r graag alle leed voor over. Maar 't wordt met den dag sterker. In plaats van er de baas over te zijn, word ik er de slaaf van. O, Hanna ’ is zoo verschrikkelijk ! — Goeie Levie, ghoe-oeie jonge... Kan Hanna nikske voor u doen ? an Dat ns ntywst kindjes Ik hebije al sezeed, dat ilk je indeel bij de menschen die ’t vies vinden. Daardoor heb je me lief gekre- gen. Daardoor heb je eerbied voor me. Zoolang je kalm bent, durf je geen kwaad woord tegen me te zeggen. En juist daardoor kan ikk nog zooveel voor m’n lieve, lieve Hannaatje doen. En nu ben ilk er voor me zelf diep van doordrongen: dat ’t niet vuil kan zijn, niet vuil màg gevonden worden, wanneer men toegeeft aan ’n natuurlijke drang, waar men zòò tegen gestreden heeft. Jij begrijpt dat niet zoo als ik. Eerst moet je meer gelezen hebben. Ik zou je niet kunnen zeggen... wààr ik ‘t gevonden heb, ’t staat nergens zoo als ik ’t voel... begrijp je, lieve meisje... en toch heb ik dat gevoel gekrégen onder den invloed van m’n boeken. Nee, ik weet ‘t goed, tis viezer, veel onmenschelijker, ’t beste wat je hebt: je verstând te verbruiken; God Hanna ’kzat ’t nu mar zeggen zoo Y) Maling aan hebben.