Full text |
blijven de hoofdstukken smaakvolle essay’s, die bovendien de lezer
verrassen met stukken voortreffelijke karakteristiek. »
_ « Zooveel te meer achten wij het de plicht op de deugdelijkheid
van het thans kompleete standaardwerk te wijzen, omdat zich,
alreeds bij het eerste hoofdstuk, laat gevoelen, met welke moei-
lijkheden, inzonderheid de beschrijver van onze Nederlandsche
letterkunde, doorloopend te kampen heeft ».
Een nieuw standaardwerk, waarvan het eerste deel aan de
15e en 16e eeuw gewijd zoo pas verscheen, « Westeuropeesche
Letterkunde » zal het levenswerk van Prof. Kalff voltooien. In
zijn Voorrede heet het : « De tegenstelling : nationaal-internationaal,
die onzen tijd ten deele beheerscht, doet zich gelden ook in de
studie der literatuurgeschiedenis. Ieder beschaafd volk wijdt
aandacht aan de studie zijner letterkunde ; maar de uitsluitende
beoefening van ééne literatuur strandt licht op de blinde klippen
van chauvinisme en specialisme. Wie maar een literatuur kent,
geniet, bestudeert, loopt gevaar die te overschatten; zijn letter-
kundig inzicht blijft beperkt, zijn smaak eenzijdig. Het onderzoek van
slechts één literatuur dreigt te verzinken in het kleine ; zoowel waar
de studie van groote schrijvers leidt tot een verzuchting als : «Goethe
und kein Ende ! » waar een historicus ook bij minder beteekenende
auteurs alle gevoel voor het onderscheid tusschen « belangrijk » en
« onbelangrijk » verliest, of zich laat verleiden tot een hopeloöze
navolging van de methodes der natuurwetenschap en der statistiek.
« Voor deze gevaren kan de studie der algemeene en der
vergelijkende literatuurgeschiedenis ons behoeden; zij kan de
studie der nationale literaturen haar evenwicht doen behouden. »
En verder : « Wat ik gaf mag slechts algemeene literatuur-
geschiedenis heeten, die vrij wat gelegenheid biedt tot vergelijking
en tegenstelling, die zich soms daaraan waagt. Ook zóó beschouwd,
is het niet meer dan pionierswerk. Niemand kan daarvan dieper
overtuigd zijn dan de schrijver zelf, die, al stijgend, telkens wijder
horizon en nieuwe verschieten zag. Maar men moet zulk werk
bij de hand hebben gehad, om ten volle te kunnen beoordeelen
wat het in heeft. Slechts over de stoffelijke moeilijkheden die aan
historische studie van dezen aard verbonden zijn, moge hier iets
gezegd worden, omdat andere onderzoekers er misschien hun
voordeel mede kunnen doen. Ik heb het oog vooral op de ontoe-
reikendheid onzer bibliotheken, zelfs van onze rijke Koninklijke
Bibliotheek, waaraan ik toch zooveel te danken heb ; zelfs van het
171
Mi
1
Hnamsthaat. |