sd En 160) Hij sprak tot den koning : « Nooit weigerde ik u iet «ik zal u helpen verdrijven ook dees uw verdriet; « mocht gij vrienden zoeken, zoo zal ik er een zijn : «ik wil u bijstand bieden tot aan ’s levens ende mijn. » 161) — « Moge God dij dit loonen, dijn woorden dunken mij goed, « heer Siegefried, en hielp mij ook nimmer dijn moed « dat du mij bist zoo gunstig, maakt mij toch verblijd : « mochte ik in ’t leven blijven, ik loonde het u in later tijd. 162) « Ik wil dij laten weten waarom men zoo treurig mij vond, « boden mijner vijanden maakten mij kond, « dat zij hier komen willen met een machtig heir : « dat dorst geen dezer doen in dit land weleer. » 163) — « Gering moogt gij dit achten, » sprak Siegfried koen, «laat uw klagen varen, beloof wat ik u vraag te doen, cen laat mij voor u verwerven groote eer en macht, « bid uwe helden u te helpen uit al hun kracht. 164)« Zoo uw sterke vijand ergens hulpe vond, « dertig duizend degens verschafte ik u terstond, Cen hadde er ik maar duizend betrouw u slechts op mij. » Dan sprak de koning Gunther : « Eens toch vergeld ik dij. » 165) — « Doe duizend degens mij geven van uw heir, « daar met rij medekwamen in uw rijk niet meer « dan twaalf dappere ridders, met hen schut ik uw land : «Cu zal immer dienen met trouw Siegfriedes hand, 166) « Hagen zal ons helpen en met hem Ortewijn, « Dankwaart en Sindolt, die uw beste ridders zijn, « met ons zal ook varen Volker, de vrome held, « hij zal de vane voeren; geenen werd zij beter besteld. 167)« En laat de boden rijden door uw koningdom, « dat wij weldra wederkeeren verkonde men alom, « opdat onze burgen mogen blijven in vrede ». Dan liet de koning roepen zijne mannen en magen ter stede. 168) Toen gingen ten hove de boden van Liedegeer, dat zij konden wederkeeren verheugde hen zeer. Gunther deed hun geven veel gaven in geld en goed en beloofde hun een geleide, des waren zij vroolijk van gemoed. 169) « Zegt nu, sprak Gunther, tot de vijanden mijn, « dat zij tot de reize bereid mogen zijn, «en dat zoo zij komen in mijn land met hun maeht «en mijn vrienden mij niet vlieden, zwaar werk hen hier wacht. »