| Full text |
2 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56
82
Verordening
Verordnung
betreffend die Anzeige und Beschlagnahme
von Kautschuk- (Gummi-) Billardbande
und Gummibereifung für Räder sämtlicher
Fahrzeuge.
In Erweiterung der Verordnung, betreffend die Anzeige von Gummi-
reifen, Altgummi, Gummiabfällen, Rohgummi und fertigen Gummiwaren
vom 10. August 1915, abgeändert am 17. Oktober 1916 und 27. Fe-
bruar 1917, bestimme ich folgendes :
betreffende de aangifte en de inbeslagneming
van rekgombanden van biljarts en van
voertuigen.
I. Anzeigepflicht.
1.
Der Anzeigepflicht unterliegen :
a) alle gebrauchte und ungebrauchte (Gummi-) Billardbande in
vulkanisiertem und unvulkanisiertem Zustande, und zwar ohne
Rücksicht darauf, ob sie sich in Billarden oder Teilen von
Billarden befinden oder nicht,
b) alle gebrauchte und ungebrauchte Gummibereifung für Räder
sämtlicher Fahrzeuge, gleichgültig, ob sie
durch motorische Kraft oder
durch animalische Kraft
fortbewegt werden.
Ausgeschlossen sind allein Bereifungen von Krankenwagen und
Kinderwagen, die sich im Gebrauch befinden.
2.
Die zur Zeit des Erlasses dieser Verordnung im Gebiete des General-
gouvernements befindlichen, unter diese Verordnung fallenden Gegen-
stände sind bei der für die Provinz zuständigen Kraftfahrstelle bis zum
1. August 1917 anzuzeigen.
Vorschriftsmässige Meldescheine sind bei den Kraftfahrstellen
unentgeltlich zu haben. Ueber jede Anzeige erteilt die Kraftfahrstelle
eine schriftliche Bescheinigung.
3.
Zu der vorgeschriebenen Anzeige sind verpflichtet :
a) der Eigentümer,
b) derjenige, der die Gegenstände im Gewahrsam hat (Besitzer,
Lagerhalter),
c) der im eigenen oder fremden Interesse über die Gegenstände Ver-
fügungsberechtigte.
Die ordnungsmässige Anzeige durch einen der Verpflichteten befreit
die übrigen von der Anzeigepflicht.
II. Beschlagsahme.
Die unter Ziffer 1 bezeichneten Gegenstände werden hiermit beschlag-
nahmt. Jede Verfügung darüber, sei es durch Handel, Verarbeitung,
Gebrauch oder Vernichtung, ist verboten. Die Benutzung der Billard-
bande in Billarden zum Zwecke des Spielens sowie der Bereifung zum
Zwecke des Fahrens ist bis zu der demnächst erfolgenden Enteignung
erlaubt.
III. Abgabeverpflichtung.
Die Besitzer und Eigentümer von Billardbande und Wagenbereifung
sind verpflichtet, diese der Heeresverwaltung auf Verlangen zu über-
lassen.
IV Beschlagnahmebehörde.
Mit der Durchführung dieser Verordnung und dem Ankauf wird die
Leitung des Kraftfahrwesens beim Generalgouvernement beauftragt
welche die für den Ankauf erforderlichen Bestimmungen erlassen wird.
V. Strafbestimmungen.
Wer der Vorschrift dieser Verordnung vorsätzlich oder fahrlässig
zuwiderhandelt, wird, falls nicht nach einem anderen Strafgesetz eine
höhere Strafe verwirkt ist, mit Gefängnis bis zu 2 Jahren und Geldstrafe
bis zu 20 000 Mark oder mit einer dieser Strafen bestraft. Neben der Strafe
ist die Einziehung derjenigen Gegenstände, auf die sich die strafbare
Handlung bezieht, in sämtlichen Fällen zulässig und bei vorsätzlicher
Zuwiderhandlung immer auszusprechen. Im übrigen finden die Bestim-
mungen der Verordnung vom 17. Juni 1917, betr. die Erweiterung der
Strafbestimmungen der kriegswirtschaftlichen Verordnungen, Anwen-
dung.
VI
Diese Verordnung tritt sofort in Kraft.
Brüssel, den 26. Juni 1917.
Staatsdr. — Nr. 1021.
Der Generalgouverneur in Belgien.
Freiherr VON FALKENHAUSEN,
Generaloberst.
G G.VIb 25151.
VEROASNeNG
betreffend Geschirre für Wagen
und Ausrüstungen von Reitpferden.
Artikel 1.
Alle am 20. Juli 1917 im Gebiet des Generalgouvernements vorhan-
denen Bestände an Geschirren für Personen- und Lastwagen sowie die
Ausrüstungen von Reitpferden, Sättel, Zaumzeuge usw. sind bis späte-
stens 30. Juli 1917 den Kreischefs (Kommandanten) anzumelden.
Artikel 2.
Zur Asmeldung verpflichtet sind alle Personen und Firmen, welche
die obengenannten Gegenstände in Gewahrsam oder Verwendung haben,
ohne Rücksicht darauf, ob sie Eigentümer derselben sind oder nicht.
Die Gemeinden haben die Anmeldungen zusammenzustellen und den
Kreischefs (Kommandanten) zu dem genannten Zeitpunkt einzureichen.
Artikel 3.
Die Anmeldung hat auf dem vorgeschriebenen Formblatt zu erfolgen.
Dieses ist beim zuständigen Kreischef (Kommandanten) unentgeltlich zu
erhalten.
Artikel 4.
Die Heeresverwaltung ist berechtigt, die genannten Stücke einzu
kaufen.
Artikel 5.
Jegliche Abgabe der genaanten Stücke an andere ist verboten.
Artikel 6.
Die genannten Stücke können für den bisherigen Betrieb weiter
benutzt werden. Der Besitzer ist jedoch verpflichtet, sie bis auf weiteres
zu verwahren und pfleglich zu behandeln.
Artikel 7.
Wer den Vorschriften dieser Verordnung zuwiderhandelt, wird,
sofern nicht nach einem anderen Strafgesetz eine höhere Strafe ver-
wirkt ist, mit Gefängnis bis zu einem Jahre und Geldstrafe bis zu
20 000 Mark oder mit einer dieser Strafen bestraft. Daneben ist die
Einziehung derjenigen Gegenstände, auf die sich die strafbare Handlung
bezieht, zulässig; bei vorsätzlichen Zuwiderhandlungen muss auf Ein-
ziehung erkannt werdes.
Der Versuch ist strafbar.
Artikel 8.
Zuständig sind die deutschen Militärgerichte und Militärbefehlshaber.
Brüssel, den 30. Juni 1917.
(Staatsdr. — N 1024.)
Der Generalgouverneur in Belgien.
Freiherr voN FALKENHAUSEN,
Generaloberst.
Bij uitbreiding van de Verordening van 10 Augustus 1915, betref-
fende de aangifte van rekgombanden, oude rekgom, rekgomafval, ruwe
rekgom en rekgomwaren, gewijzigd bij de Verordeningen van 17 Okto-
ber 1916 en 27 Februari 1917, bepaal ik het navolgende ;
Arrete
concernant la déclaration et la saisie des bandes
de billard fabriquées en caoutchouc et des
bandages en caoutchoue des véhicules de
toute sorte.
I. Verplichting tot aangifte.
Moeten aangegeven worden :
a) al de gebruikte en ongebruikte biljartbanden (van rekgom),
zoowel in gevulkaniseerden als in niet gevulkaniseerden toe-
stand, om het even of zij aan biljarts of deelen van biljarts
vastgemaakt zijn of niet,
b) al de gebruikte en ongebruikte rekgombanden voor wielen van
al de voertuigen, onverschillig of deze gedreven worden
door mekanische kracht of
door dierlijke kracht.
Alleen uitgezonderd zijn de banden van in gebruik zijnde zieken-
wagens en kinderrijtuigen.
2.
De voorwerpen die onder toepassing vallen van deze Verordening en
die op het oogenblik van de afkondiging er van binnen het gebied van
het Generalgouvernement voorhanden zijn, moeten vöór 1 Augus-
tus 1917 aangegeven worden bij het voor de provincie bevoegd Motor-
wagenkantoor (Kraftfahrstelle).
De voorgeschreven formulieren van aangifte zijn op de Motorwagen-
kantoren kosteloos verkrijgbaar gesteld. Deze kantoren leveren een
schriftelijk bewijs af voor elke binnengekomen aangifte.
3.
Zijn verplicht op de voorgeschreven wijze aangifte te doen :
a) de eigenaar,
5) de persoon, die de voorwerpen in bewaring heeft (bezitter, stapel-
houder),
c) de persoon, die gerechtigd is voor eigen baat of ten voordeele van
derden over de voorwerpen te beschikken.
Heeft één der personen, die verplicht zijn aangifte te doen zich van
dezen plicht op de voorgeschreven wijze gekweten, dan zijn de anderen
daarvan ontslagen.
II. Inbeslagneming.
De voorwerpen bedoeld onder cijfer 1, zijn hierbij in beslag genomen.
Het is verboden er op eenige wijze over te beschikken, hetzij door ze te
verhandelen, te verwerken, te gebruiken of te vernielen. Het is toegelaten
de biljartbanden voor het gebruik bij het spel aan de biljarts te laten
en de banden voor het gebruik aas voertuigen te laten, totdat eerstdaags
het onteigeningsbevel zal verschijnen.
III. Verplichting tot aflevering.
De bezitters en eigenaars van biljardbanden en rijtuigbanden zijn
verplicht, dezelve desgewenscht aan het legerbestuur af te staan.
IV Overheid, die met de inbeslagneming
belast is.
Het bestuur van den Motorwagendienst (Kraftfahrwesen) bij het
Generalgouvernement, is belast met de uitvoering van deze Verordening
en met den aankoop van de bedoelde voorwerpen. De Motorwagendienst
zal met het oog op den aankoop de noodige bepalingen uitvaardigen.
V Strafbepaliagen.
Wie de voorschriften van deze Verordeaing opzettelijk of uit nalatig-
heid overtreedt, wordt, bijaldien een andere strafwet geen zwaarder
straf voorziet, met ten hoogste 2 jaar gevangenis en met ten hoogste
20.000 mark boete of met één van deze straffen gestraft. Naast de straf
is de verbeurdverklaring van de voorwerpen, waarop de strafbare han-
deling betrekking heeft, in al de gevallen van overtreding toegelaten; is
de overtreding opzettelijk begaan, dan moet de verbeurdverklaring
steeds uitgesproken worden. Overigens zijn de bepalingen van de Veror-
dening van 17 Juni 1917, betreffende de uitbreiding van de strafbepa-
lingen der in verband met de oorlogsekonomie uitgevaardigde Verorde-
ningen, toepasselijk.
VI.
Deze Verordening wordt onmiddellijk van kracht.
Brussel, den 26* Juni 1917.
Der Generalgouverneur in Belgien.
Freiherr VON FALKENHAUSEN,
Generaloberss.
VERORDEIO
betreffende het getuig van rijtuigen
en de uitrustingen van rijpaarden.
Artikel 1.
Al de voorraden aan getuig van rij- en vrachtvoertuigen, alsook de
uitrustingen van rijpaarden (zadels, toomen, enz.), die op 20 Juli 1917 in
het gebied van het Generalgouvernement voorhanden zijn, moeten ten
laatste op 30 Juli 1917 bij de « Kreischefs » (Kommandanten) aangege-
ven worden.
Artikel 2.
Al de personen en firma’s die de hierboven bedoelde voorwerpen in
bewaring of in gebruik hebben, om het even of zij er eigenaar van zijn
of niet, moeten er aangifte van doen. De gemeeaten moeten van de aan-
giften een gezamenlijke lijst opmaken en deze binnen den bepaalden
termijn aan de « Kreischefs » (Kommandanten) doen toekomen.
Artikel 3.
De aangiften zijn op de voorgeschreven formulieren in te vullen. Deze
formulieren zijn bij den bevoegden « Kreischef » kosteloos verkrijgbaar
gesteld.
Artikel 4.
Het legerbestuur is gerechtigd de hiervoren bedoelde voorwerpen aan
te koopen.
Artikel 5.
Het is verboden bedeelde voorwerpen anderszins af te staan.
Artikel 6.
Van deze voorwerpen mag verder hetzelfde gebruik als voorheen
worden gemaakt. De bezitter is eveawel verplicht, ze tot nader bericht
te bewaren en ze zorgvuldig te behandelen.
Artikel 7.
Wie de voorschriften van deze Verordeniag overtreedt, wordt, zoover
een andere strafwet geea zwaarder straf voorziet, met ten hoogste 1 jaar
gevangenis en ten hoogste 20.000 mark boete, of met één van deze
straffen gestraft. Bovendien kan de verbeurdverklariag van de voor-
werpen, waarop de strafbare handeling betrekking heeft, uitgesproken
worden; in geval van opzettelijke overtreding moet de verbeurd-
verklaring worden uitgesproken.
De poging tot overtreden is strafbaar.
Artikel 8.
De Duitsche krijgsrechtbanken en krijgsbevelhebbers zijn tot oordeel-
vellen bevorgd.
Brussel, den 30n Juni 1917.
Der Generalgouverneur in Belgien.
Freiherr voN FALKENHAUSEN,
Generaloberst.
L'arrêté du 10 août 1915, modifié le 17 octobre 1916, puis le
27 février 1917 et concernant l’obligation de déclarer les pneumatiques,
le caoutchouc usagé et le vieux caoutchouc, les déchets de caoutchouc,
le caoutchouc brut ainsi que les articles finis en caoutchouc, est complété
comme suit :
. Obligation de déclarer.
Doivent être déclarés:
a) toutes les bandes de billard, usagées ou non, en caoutchouc vul¬
canisé ou autre, peu importe qu'elles soient ou non adaptées à des
billards ou à des parties de billards;
5) tous les bandages en caoutchouc, usagés ou non, de véhicules
quelconques, peu importe que ceux-ci soient mis en marche
par une force motrice ou
par traction animale.
Sont seuls exceptés, les bandages des voitures qui servent au transport
des malades et des enfants et qui sont en usage.
2.
Les objets qui tombent sous l'application du présent arrêté et qui, au
moment de sa publication, se trouvent dans le territoire du Gouverne¬
ment général doivent être déclarés avant le 1er août 1917, au Bureau
d'inscription des automobiles (Kraftfahrstelle) compétent pour la
province.
On peut obtenir gratuitement les bulletins servant à la déclaration en
s'adressant aux Bureaux d'inscription des automobiles. Lesdits bureaux
délivreront des certificats constatant que la déclaration a été faite.
L'obligation de faire la déclaration prescrite incombe :
a) au propriétaire;
5) au détenteur (possesseur, dépositaire);
c) à celui qui a le droit de disposer des objets dans son propre
intérêt ou dans l'intérêt d'autrui.
La déclaration opérée régulièrement par une de ces personnes
décharge les autres de l'obligation de déclarer.
II. Saisie.
Les objets désignés sous le chiffre 1er sont saisis par le fait du présent
arrêté. Il est défendu d'en disposer d'une façon quelconque, notamment
de les vendre ou acheter, de les travailler, de les utiliser ou de les
détruire. Jusqu’au jour prochain où l’expropriation desdits objets aura
lieu, il est permis d'utiliser les bandes de billard pour jouer au billard
et les bandages de voitures pour faire circuler les véhicules auxquels ils
s'adaptent.
III. Obligation de livrer.
Les possesseurs et propriétaires de bandes de billard et de bandages
de voitures quelconques sont obligés de livrer, sur réquisition, ces objets
à l'Administration militaire.
IV. Autorité chargée de la saisie.
La Direction du service des automobiles près le Gouvernement
général (Leitung des Kraftfahrwesens beim Generalgouvernement) est
chargée de l'exécution du présent arrêté et de l'achat des objets saisis.
Elle publiera les dispositions nécessaires pour ledit achat.
V. Dispositions pénales.
Quiconque, volontairement ou par négligence, aura enfreint les pres¬
criptions du présent arrêté, sera puni soit d’un emprisonnement de
2 ans au plus et d’une amende pouvant atteindre 20 000 marcs, soit
d'une de ces deux peines seulement, à moins qu'une autre loi pénale ne
prescrive l’application d'une peine plus élevée. Outre la peine, on pourra
prononcer, dans tous les cas, la confiscation des choses qui auront formé
l'objet de l’infraction; dans les cas d’infraction volontaire, cette confisca-
tion s'imposera. Sont, au surplus, applicables les dispositions de l'arrêté
du 17 juin 1917 étendant l’application des dispositions pénales des arrêtés
pris au point de vue économique à la suite de l'état de guerre.
VI.
Le présent arrêté entrera immédiatement en vigueur.
Bruxelles, le 26 juin 1917.
Der Generalgouverneur in Delgien.
Freiherr VON FALKENHAUSEN,
Generaloberst.
AARAETE
concernant les harnais des
chevaux de voiture et des chevaux de selle.
Article 1er.
Tous les harnais des chevaux de voiture et de trait ainsi que des
chevaux de selle, les selles, les brides, etc. se trouvant à la date du
20 juillet 1917 dans le territoire du Gouvernement général, doivent être
déclarés au plus tard le 30 juillet 1917 aux Chefs d'arrondissemert
(Kreischefs) ou Commandants (Kommandanten) compétents.
Article 2.
Sont tenues de déclarer, toutes les personnes et entreprises qui
détiennent ou utilisent les objets susmentionnés, peu importe qu'elles en
soient propriétaires ou non. Les communes devront réunir les déclara-
tions et les faire parvenir aux Chefs d’arrondissement (Commandants)
au plus tard à la date indiquée ci-dessus.
Article 3.
Les déclarations devront se faire à l’aide de formules ad hoc que les
intéressés pourront se procurer gratuitement dans les bureaux des Chefs
d'arrondissement (Commandants).
Article 4.
L'Administration militaire a le droit d'acheter les objets visés par le
présent arrêté.
Article 5.
Toute cession desdits objets est interdite, sauf le cas prévu à l’article 4.
Article 6.
Il est permis de continuer à se servir desdits objets de la manière dont
ils ont été utilisés jusqu'à présent. Toutefois, le détenteur est obligé de
les garder avec soin jusqu’à nouvel ordre.
Article 7
Quiconque aura enfreint les dispositions du présent arrêté sera puni
soit d'un emprisonnement d’un an au plus et d’une amende pouvant
atteindre 20 000 marcs, soit d’une de ces deux peines seulement, à moins
qu'une autre loi pénale ne prescrive l’application d'une peine plus élevée.
En outre, on pourra prononcer la confiscation des choses qui auront
formé l'objet de l'infraction ; si l'infraction a été commise volontairement,
la confiscation s'imposera.
La tentative est punissable.
Article 8.
Les tribunaux et commandants militaires allemands connaîtront des
infractions au présent arrêté.
Bruxelles, le 30 juin 1917.
Der Generalgouverneur in Belgien.
Freiherr voN FALKENHAUSEN,
Generaloberst.
G. G. V. 5952/17.
|
