ëen tijd zag hij den baljuw en zijn dienaren met Hein en Koen over een akker gaan, maar ze keerden weer spoedig naar de stad terug. Nu verliet René zijn schuilplaats; hij had reeds een plan vast gesteld. Ginds tegen Moer- kerke woonde Barou, een Dinantees, op een kleine hoeve. Hij was op een kasteeltje bij de ver- nielde stad hovenier geweest, en heer Bladelin had hem nu aan een hofstedeke geholpen. Als Barou en zijn vrouw naar de stad kwamen, be- zochten ze gewoonlijk de Meluns, want de hove- nier was met den vader zeer bevriend geweest. Na ruim een half uur kwam René op de hoeve aan. Vrouw Barou ontving hem zeer vriendelijk en dadelijk kwam ook haar man uit den hof in huis. — René, wat ziet ge er ontsteld uit! zei hij. — Ik ben uit Middelburg gevlucht… En de knaap vertelde, wat er gebeurd was. Barou en zijn vrouw schrokken geweldig. — Jongen, ge zijt onvoorzichtig geweest, zei de landbouwer. Ja, ik weet wel, dat het dikwijls moeilijk is om te zwijgen, maar hertog Karel woont te Brugge en is hier de groote opperbaas. En wat kunnen wij anders doen dan ons stil te houden, al is er groot onrecht met Dinant ge- beurd! — Heer Bladelin heeft het voor ons goed ge- maakt, sprak vrouw Barou. O, wat baat al dat 8 le