Al d, nr nde ie eee NEN en en pm 120 Ach, alle dingen Zinken Ter eeuwigheid. Eens dacht ik in mijn leven Van louter liefde en lach doorweven, Maar ’k nu best Ten allerlest Zijn al die dingen heengegaan En langs de paden van mijn leven Bleef ik armoedig staan. Elektrieke lampen schijnen En zijpelen gele pijnen In mijn ziel ; buiten zingen kinderen Het liedje van een jonge meid, Die in een hofje werd verleid En nu zódanig heeft geschreid, Omdat ze haar eere kwijt Was en naar ’t gasthuis werd geleid.