ee Thans waren de aardappelen klaar. Zij nam den ketel van boven den haard weg en ginger, in het achterhuis, het sap afgieten. In het keukentje terruggekeerd hing zil hem nog eene wijl boven ‘t vuur en hield er het oog op gevestigd. En, terwijl ze daar stond wendde zij nog eens en met een soort van angst het hoofd naar ' slaapkamertje om. Had daar op nieuw geen zonderling geluid weêr- klonken? Waren de kinderen bepaald wakker? Zij nam voor goed den ketel van het vuur, plaatste dien op de heete asch en ging terug in 't kamertje. Zij nam het lampje in de hand, draaide het lemmet op en kwam vooruit, tusschen de bedden. Zij keek naar Jan en Pol; zij sliepen. Zij keek naar Zulma en Marie; zij sliepen ook, Dan wendde zij zich tot het kleintje om. Het lag, steeds rustig na dien dag van groote woeling, als verzonken in het lage, breede bed. Het hoofdje was van » hoofdkussen gezegen; de handjes, als om zich te weerhou- den, hielden de deken vast en 't mondje, dat half open hing, scheen iets te willen zeggen, iets te vragen. Vrouw Cloet, gebogen kijkend, kwam nader met haar lampje. « Slaapt ge? » vroeg ze stil en als het ware onvrijwillig. En vlug, aan eene zonderlinge ingeving gehoorzamend, vatte zij een der handjes vast. Verbaasd, verschrikt, wipte zij achteruit. En eensklaps, terugkomend, lei zij hare hand op 't voorhoofdje. Hare oogen gingen wijd open, eene doodsche bleekheid overdekte haar gelaat en eén enkel, in hare keel verkroppend woord ontsnapte haar : « Dood... » Zij had den tijd niet aan hare gevoelens lucht te geven. Iemand had op de voordeur geklopt en toen ze die geöpend had, stond Gloet vóór haar.