Die enkele vergelijkingspunten, zijn voldoende om aan te wijzen, dat de werking der Stedelijke Volksboekerij van Lier onvoldoende is. HET NUT DER VOLKSBOEKERIJEN Het is overbodig nog te wijzen op het nut der volksboekerijen, en de uiteenzettin- gen hierover zijn om zoo te zeggen gemeenplaats geworden. Ook de Wetgever heeft het overgroote nut van het boekwezen ingezien; en na de reeks sociale wetten, heeft hij bij wet van J 7 Oktober 1921, een minimum van ver- plichtingen desaangaande opgelegd aan de Gemeentebesturen. KOMT HET STADSBESTUUR ZIJNE VERPLICHTINGEN NA ? De Wet van 17 Oktober 1921, hierboven aangehaald, legt aan de gemeente- besturen de verplichting op van minstens 0,25 Fr. per inwoner jaarlijks te besteden aan den onderhoud en de uitbreiding der Gemeentebibliotheek, of zoo er geene is, der aangenomen bibliotheek. Berekend voor onze bevolking van 27.700 inwoners, zou Lier dus minstens 6.925 Frank per jaar moeten aanwenden voor het aankoopen van nieuwe boeken, her- nieuwen van versleten of verdwenen boeken, en het inbinden van boeken. Die som staat nu inderdaad ingeschreven in de begrooting van 1931 onder de benaming : «Toelagen aan Volksboekerijen» en in schijn is er dus aan de' wet voldaan. In werkelijkheid wordt die som verdeeld onder al de bestaande boekerijen, vrije boekerijen en Stadsbibliotheek. Een gedeelte slechts, circa de helft, wordt dus maar aangewend voor de Stedeüjke Volksboekerij. Waar duidelijk blijkt dat de wet van 1 7 Oktober 1921, voor doel heeft aan de gemeenten een minimum verplichting op te leggen voor den onderhoud en de ontwikke- ling eener bibliotheek wiens groei en belangrijkheid verband moet houden met het be- volkingscijfer, is het zeker dat hier aan de vereischten der wet niet voldaan wordt. Toe- lagen aan vrije boekerijen zijn door de wet niet verboden, wel integendeel. Doch o.i. mogen die toelagen niet in aanmerking komen voor berekening der minimum verplichting opgelegd door artikel 4 der wet op de Openbare Boekerijen. Wanneer wij verder overwegen dat de wet in kwestie afgekondigd werd lang vóór de stabilizatie onzer munt, dan is het onbetwistbaar dat hier niet gegëven wordt wat de Wetgever als verplichting wilde opleggen .(22) (22) In 1862 gaf het stadsbestuur eene toelage van 300 fr. per jaar_ In 1911 was die toelage op 400 Fr. gebracht. Vanaf 1922 moet het krediet volgens de wet merkelijk Verhoogd worden en tot op 6.000 Fr. worden gebracht, maar tevens wordt het artikel der begrooting gewijzigd en omgezet in : «Toelagen aan Volksboekerijen». 108