We weten heel goed hoe wij de toestanden zouden wensen, maar we weten tevens hoe ze werkelijk zijn. We staan voor een kloof die we praktisch niet kunnen overbruggen. Wat baat het, dat we de feiten en de toestanden aanklagen, indien we de materiële middelen niet ter beschikking kunnen stellen om de nodige wijzigingen door te voeren ? Heel het streven naar verbetering van het lectuurgehalte berust in de huidige omstandig- heden uitsluitend op improvisatie en op enkele lofwaardige initiatieven. Gelukkig bestaan er toch enkele normen, waaraan we ons kunnen vastklampen, zij het als een drenkeling aan een reddingsboei. ' Het vraagstuk van de lectuurverbetering is onafscheidbaar verbonden met het begrip opvoeding. Waneer we over openbare bibliotheken spreken, dan denken we onmiddellijk aan opvoeding en volksopleiding. In bepaalde omstandigheden gebruiken we deze overweging trouwens als een waardevol argument : ^5Canneer b.v. bij de openbare besturen aangedrongen wordt op een grotere steunverlening, dan valt vanzelfsprekend de nadruk op de culturele strekking en het opvoedend karakter van de instellingen. Het gaat echter niet op om op de ene plaats rechten op te eisen in naam van de opvoeding en op de andere plaats de verplichtingen die uit de opvoedkundige taak voorstpruiten te verwaarlozen. Een culturele instelling moet aan bepaalde normen beant- woorden. Het uitlenen van boeken van Charlotte Brame en Jackson Gregory heeft beslist niets te maken met cultuur of opvoeding. De bibliotheken vragen aan de openbare besturen subsidies, maar die steunverlening legt uiteraard ook bepaalde verplichtingen op. We willen onmiddellijk toegeven dat de toegekende subsidies volstrekt onvoldoende zijn voor goede bibliotheken. Wanneer het echter bibliotheken betreft die alleen banale ontspanningslectuur uitlenen, dan achten wij deze subsidies nog veel te hoog en zelfs volkomen verspild. ÿ $ ÿ Indien we een kwaal willen bestrijden, dan moeten we voorafgaandelijk de ziekte- verschijnselen noteren en een juiste diagnose stellen. Het heeft geen zin de werkelijkheid te ontwijken of te negeren. ‘ - - - ‘ Wanneer we het lectuurgehalte van de uitleningen in onze openbare bibliotheken nagaan, dan steden wij onmiddellijk vast dat een groot gedeelte van de uitgeleende boeken niet de minste letterkundige of vormende waarde bezit. Wij weten dat de zoeterige onzin van Courths-Mahler en de cowboy-romans a la Max Brand wekelijks met karrevrachten hun weg vinden naar onze lezende gezinnen. In AL onze kleine biblio- theken vormt de „rage” naar de banale ontspanningsroman een ware plaag. Wij kunnen het spijtig vinden, maar het blijft niettemin een onweerlegbaar feit dat een niet te onderschatten deel van het lezerspubliek gewoon verhangen is aan de „nonsenslectuur . Het is een schrale troost te moeten vaststellen dat het hier geen typisch Vlaams verschijnsel betreft. Overal ter wereld geniet het ontspanningsgenre een grotere belang- stelling dan de ernstige lectuur. We bemerken zelfs met een zekere verbijstering, dat men in landen met een gevestigde bibliotheektraditie zoals de Verenigde Staten en Engeland, de laatste tijd steeds een ruimere plaats voorziet voor de „lichter-aansprekende roman”. Veel uitgevers helpen ongetwijfeld mee aan het smaakbederf van het publiek. In Amerika wordt het aantal detectiveromans op meer dan één vijfde van de totale romanproductie geraamd. Geld verdienen is hier natuurlijk de hoofdbekommering. De voorlichting op het gebied van de zogenaamde „ontspanningslectuur” vertoont onbetwistbaar grote leemten. De boekenmarkt wordt dagelijks overstroomd met een vloed van romans en geen enkele bibliothecaris is nog bekwaam om zelfstandig het kaf van het koren te scheiden. Immers, individueel kan de bibliothecaris onmogelijk de gehele romanproductie op de voet volgen. Het is absoluut uitgesloten dat hij al de boeken zou lezen die dagelijks verschijnen. Hij is dus in grote mate aangewezen op de gespecialiseerde voorlichting. Indien we de aankondigingen van de uitgevers moesten 149