Marcel Schwob. Ik wil de wonderlike wonden van uw voeten zoenen, — ijk, de boetende en gij die reeds sekruisigd werd Ik weet ook gij werd aan het kruis gekromd, mijn stille kruistochtkind. Gij zijt de stem van de Doper, doch ik ben niet de Tetrarch. Gij zijt het gans sebeuren. U tegenover zal ik niet zondigen, want uwe wonde ken ik, zonder dat mijn hand hare kilte voelt. Van uw lippen wil ik de liefde drinken, was ook uw lijf nog slechts een vreeselik offer, — de melaatse kluizenaars in de woestijn. — Mijn handen zijn nog niet doorwond, de koorden snijden enkel het vlees van mijn arme armen. Doch zeg slechts een woord, gekruisigde, en de lichten in mij zullen zich omzettten tot de kaarsen van het paradijs.