gend maal met kwistige stoutheid versneld, en door hoog-trillerende variaties om-tjinkeld. Verstomd stonden de boertjes te Toeren, naar de zich reppende wondervingers; — ’n kommunikantje keerde zich bedremmeld af en sloeg verstolen 'n druis, geloovend a den. zielkkman van den duivel bezeten was. t Aanstoot-gevende geteem van 0, bru- 9 de rumoer ige Jodevrouw tjes verflauwde. Als voldane kindere tale kraal-oogjes schitterend in de flets-bleeke gezichtjes, beluisterden ze gretig, gepakt, ’t glas-heldere, duivels-snel opgaande getriller. De zaal scheen zien we vullen met steeds verder ed scherp-hoog kristal-getjinkel, en reeds begonnen de ooren van de luisteraars te tuiten, toen de muziek-duivel ’n klein zwart fluitje uit zn binnen- zak wipte; en met zn linkerhand door-spelend, zette jie ’t aan zn lippen en blies op ’t schel- gierende ding zn thema met de einde- looze woest-gillende, stekend-trillende variaties verder. Men zag de slappe bor sten van de meegesleepte Jodinnetjes hijgend rijzen en vallen ; ’t paarsche boertje was angstig w eggehold ; He anna zat voor- overgebogen, zeer bleek, d'r violette oogen strak, als onder suggestie, de steeds ijler wordende ge luidjes in te ademen. Hooger en hooger steeg de tinkel-muziek, en de half-leege bierglazen tuitten mee. Men wist niet meer juist... was ’t ’n helsch-schrijnende marte- ling... of ’tsmeltend kweel-koor van ’n wòud-vol slaande en tjilp- piepende lente-vogeltjes.….? ’t Moest ophouden, ’t sneed temand de hoorvliezen vlijmend kapot... Maar 't steeg nòg, t stèëg tot ’n woesten hysterie-gil, lans uitgehaald, toen zoet getremuleerd en teder verstenvend a En met ’n doodkalm ge ezicht speelde de beige meneer de Brabanconne, ’t dog-sch ijnende lied soms spottig doorsprenke elend met a handvol kristallen tril-tranen. De Jodin- netjes vonden dat ’t gedaan was, en gingen onverschillig, sleep- voetend, wech. Maar de boertjes begonnen t nu eerst recht mooi te vinden, en zongen, eerst neuriënd en toen uit volle borst, met nattige schorre stemmen mee; kluchtig onthutst soms, als de muziek- duivel hun gezang met ’n speelsche, dartele, van krist: l-helderen levenslust tintelende variatie, onverbiddelijk in de war stuurde Midden-in hield-ie op, met ’n grijns om zn akteurstronie; floot — .… en geslingerde door de zekere hand van den bee ldbouwer, kwam zn dophoed aangevlogen. Hupsch buigend ving ie bemi etn za hoofd op: Luid plofte de dop op zn kop. De dorpers juichten. Gelijkmoedig, handen in zakken van de log om ‘m zwaaiende beige pandjesjas, wandelde ’t en naar zn kameraad terug, in ’t voorbijgaan goed-bedoelend z'n gelaat vertrekkend tot al stuursche grijns tegen Hanna. Leentje ben op. De zaal was prop- vol. Van alle kanten waren de menschen toegestroomd, gelokt door ’t wondervolle spel. Massaal-breede dames, met w eegepersten buik en van achteren een diepen knik in ’t lichaam, kleine pakjes met keurige lusjes aan vooruitgestoken vingers dragend, loopend