en IOO a toepassing vonden als hier, Wij bedoelen het eten van brood en zout om de waarheid van een bewering te bevestigen; — het edere offam judicialem, waarover Kiliaen spreekt. Men geloofde, dat een beschuldigde onmogelijk brood en zout kon eten zon- der kwade gevolgen, als hij niet de waarheid zegde (1). Wie zout en brood at om te bewijzen, dat hij geen meineedige was, werd geloofd, Als een gezel op de Plantijnsche drukkerij een klacht uit- bracht zonder den schuldige te kunnen noemen, kon hij voor de Kapel de proef van het eten van brood en zout aanvragen ten einde den schuldige te ontdekken. Daartoe moest hij voor de Kapel voor twee stuivers brood en zes potten bier laten ko- men. Vond men den schuldige niet, dan moest de aanklager de onkosten betalen alsook een breuk van 6 stuivers (L, art. ar). Men liet in de Kapel het brood en het zout omgaan. De- genen die zich onschuldig wisten aten het offam judicialem, na den volgenden eed te hebben afgelegd : «Ick N. verklaere by de waerheyt, ende op mijnen Eet ter rechter trouwe, dat ick van die saeck N. niet en weet, ende soo iemant mij anders can betoonen, sal ick voor mijn-eedigh ghehouden worden, ende daer op ete ick Sout en Broodt» (L, art. 22). Zekere ordonnantiën regelen den toestand van de leerjon- gens en onvrije gasten. De leerjongens moesten om op de drukkerij ontvangen te worden 20 stuivers in de gemeenschappelijke bus storten, en Io stuivers aan de gezellen geven als drinkgeld. Dit was de bienvenue van de beginnelingen (A, art. 18). In een later reglement zijn die verplichtingen veel zwaar- der geworden. Iemand, die in de drukkerij in de leer kwam, moest voor zijn bienvenue 3 gulden en ro stuivers aan bier be- talen en 2 gulden in de bus storten. Degene, die den nieuweling aanvaardt om hem te onderrichten, behoorde ook 3 gulden en 1o stuivers aan bier te betalen en 1 gulden en ro stuivers in de bus te storten (L, art. 3). Op een andere plaats wordt er nog op gedrukt, dat een vrije gezel, die een leergast aanvaardt daar hij profijt aan heeft, ver- (1) Zie Verdam : Middelnederlandsch Woordenboek, VII, p. 1606.