denkbeelden te doen verkrijgen. II den: „ Heeft cop de menfchen lief? Wanneer ik nu iemand liefheb, zie ik dan gaarne „ dat „, iemand ongelukkig wordt?.,.. Wat wensch ik dan? — Gij zeidet mij zoo aanftonds, dat ;, Gop de menfchen bemint; maar wil Hij nu hun geluk of ongeluk? — Heeft cop flechts s> eenige, of alle, menfchen lief? En. wanneer „, Hij nu allen lief heeft, kan het dan wel zijn ‚ wil zijn, dat eenigen ongelukkig worden? — s, Wat wil Hij dan? Dat zij alleen. voor een s, korten tijd, zoo lang zij hier op aarde leven, 5, Zullen gelukkig zijn? — Zeg mij dan nv, >, wil cop, dat alle menfchen eeuwig zalig zul- sslen worden Aars re’? Is het antwoord flechts ten deele onnaauwkeu- rig, dan kan het te veel of te weinig. bevatten, of ook wel alleen niet juist genoeg uitgedrukt zijn Heeft het laatfte plaats, dan moet gij het kind doen beproeven, of het zich ook beter kan uitdrukken, Oordeelt gij echter, dat het kind dit niet doen kan, dan moet gj hem het ant- woord, dat het, naar zijn inzien, als juist be- fchouwde , doch niet juist uitdrukte, in behoor- lijke bewoordingen woorzeggen, en-doen herha- Jen. „Bevat het antwoord te veel , het welk men een te veel bevattend , of te weinig , dat men een onvolkomen antwoord noemt, dan moeten de kinderen in het ontdekken en verbeteren van de fout geholpen worden, ‘Bij voorbeeld : wanneer een kind op de vraag: „, wat is eene godsdien- „> ftige plegtigheid? * antwoordt: „een uit« s, wendig teeken, ”’ dan is dit antwoord onvol- komen; want een uithangbord, het luiden der klokken , het roeren der trom, enz. zijn insge- lijks uiterlijke teekens., Hier moet dus het kind gee