ontleend, geeft van den Oever uiting aan zijn godsdienstig voelen. Maar men krijgt onder het lezen van deze met groote virtuositeit gemoduleerde verzen, den indruk of hun presiositeit het echte, diepere gevoel van den vromen zanger verengt en verlaagt. Hoeveel echter en vooral voller van klank zijn de bonkiger, doch meer natuurlijk-opwellende gedichten, waarmee hij, in later werk als in « De zilveren Flambouw » (1917), ge- tuigenis aflegt van zijn innig Godsvertrouwen en van zijn ongerepte katholiciteit… Van een zekere gewildheid kan van den Oever nooit heelemaal vrij- gepleit worden. Er is iets hortends en stootends in zijn opgesierde ver- zen en in zijn struweelig proza. Het lijkt wel of de auteur voortdurend strijd voert met de materie, onafgebroken tast naar het éénige scherp- karekteriseerende woord, naar de meest pregnante bizonderheid ter zuivere verlijning en ter illustreering zijner gedachten en gevoelens. De stijl boet er vaak zijn raakheid bij in, de lijn loopt verloren in het loof- werk der detailleering. Critici spreken dan van gongorisme | Merkbaar vooral is dit stijlprocédé in « Geuzenstad » (I911). Ook, doch in veel minder mate in de strenger gesmeede verzen uit den « Lof van Antwerpen » (1912). Maar in het proza der « Oud-Antwerpsche Vertellingen » (1919), waarin met sappigen toets oolijke tafereeltjes uit het bestaan van eenvoudige burgers uit het Antwerpen der 17° eeuw worden gepenseeld, schijnt de schrijver door directer zegging naar zui- verder levensechtheid te streven. En in deze snaaksche anekdoten aan het volksleven ontleend, openbaarde van den Oever zich als knap psy- choloog — wat hij in zijn vorige epische fragmenten maar zelden bleek te zijn. Doch, uit al deze boeken straalt des dichters warme liefde, des dich- ter zeer éénzijdige liefde voor zijn stad, het Antwerpen dat nog zijn eigenaardig, vooral zijn karakter uit den beroerden Geuzentijd bewaarde. Overigens, in zijn tijdens den oorlog verschenen verzenbundels : « De zilveren Flambouw », « Verzen uit Oorlogstijd » (1919), komt deze ver- eering voor zijn geboortestad meermaals tot uiting in gedichten, die behooren tot de krachtigste, welke hij ooit dreef in het harde metaal zijner spraak. * x * Literair verlangt van den Oever deeerbiediging vandez.g.n. Vlaamsche traditie, waarvan Conscience, Van Kerckhoven, Zetternam, De Laet, Sleeckx, Door Van Ryswyck e. a. eens de standaarddragers waren. . «Het wezen hunner kunst (die der oudere Vlamingen), stond meer als nu in het begrip van den toenmaligen tijd ; dit wezen was bij 5