23 92 9 93 95 93 9 99 5 KD AR An pn \s Ne 52 53 97 95 93 93 32 32 53 ’ \b A9 > 99 22 95 9 39 33 3 denkbeelden te doen verkrijgen, 59 eving teerlangen „ en hoe het zich in het vere volg voor alie ongeho orzaamheid moest wachten, n deze het best konde vermijden: Zeg mij nu eens, ANDRIESL-hoe geviel ditkind aan dezen man? Goed! en hij noemde het bij zich ze le ven een braaf kind, «Maar, „het kind: wa toch ongehoorzaam geweest; hoe kon hij net dan braaf noemen? Juist! omdat het over zijne. on gehoor aamheid zulk een opregt be- rouw had. Mogelijk hebt gij om dezelfde res den een welgevallen aan hetzelve: is dit zoo niet? Maar, wanneer meende de man, dat de moeder het kind weder hartelijk zoude kunnen lief hebben? Regt zoo! als dan , wanneer de ope regtheid van zijn berouw en de-zuiver bron van hetzelve aan haar bekend waren. Kunt gij mij ook zeggen, PIETER! uit welke oorzaken dit berouw voortvloeide? Zeer wel! de eerfte was , befef van verdiende ftraf. Maar dit was de eenige niet. . Welke was. bij hem de twee- de? Wel geantwoord : zijne -ondankbaarheid voor het menigvuldige goede, dat zijne moe der hem bewees. Was er nog niet eene der: de? Juist: zijn liefdeloos gedrag. omtrent zij ne moeder, waardoor het zich haar misnoe- gen had waardig gemaakt. Gij ziet dus, dat het berouw des kinds uit drie verfchillende oorzaken voortfpruit. ‚„ Noem mij nu ook eens, GERRIT! de redee ‘nen op, waarom het kind. over zijne onges= ! hoorzaamheid tegen zijne moeder berouw had. , Zoude het dit wel gehad hebben, indien het niet ernstig bedacht had „dat het ftraf verdiende, «of zich deze zoo “liet of onzeker had voorgefteld, dat gene de “minfte vrees z» VOOr