Over opmerkzaamheid en nadenken. 9 4 wijzen. Wij kozen hier het beeld van dit dier , enzaam is, en dus geftadig et onderwijs, bij deszelfs omdat het zeer ge: ter herinner! af beeldfel e het beeld van eenen ha dan dat van iets anders, het welk de kinderen ils zien, zeo als, bij voorbeeld, van een paard of hond, kat, ftoel enz., en handelt hiermede, zoo als wij omtrent het beeld van den haan gezegd hebben. Bedient u vervolgens ook wan afbeeldfels van andere zaken , welke de kin= deren of elders gezien, of werkelijk voor oogen hebben, zoo als dat van een brood of een kaas , van het gezigt van een mensch in den fpiegel , van de zon, de maan, de fterren in het water enz., en laat daarbij de kinderen het onderfcheid opmerken, het welk er tusfchen deze beelden en de daardoor afgebeelde voorwerpen plaats heeft. Verhaalt hun tevens, hoe dikwijls zich de die- ren, ja zelfs de menfchen, door den fchijn laten misleiden, en vertelt hun, ten bewijze hiervan, de volgende of dergelijke gevallen. …, Een bok … kwam eens ín een vertrek, waarin een groote „ fpiegel hinge In denzelven ziende, ontwaare „, de hij zijn afbeeldfel, dat hij voor dat van „, eenen anderen bok hield. Door dezen fchijn kan: doch kunt gij JEÏ misleid, fprong hij met zoo veel geweld naar den fpiegel, dat hij denzelven door zijne ho- rens gebeel verbrijzelde.” — „Jan hield zijne fchaduw voor een’ zwarten man die hem op den voet volgde, en liep al wat hij loo- 2, pen konde, opdat hij hem niet zoude beet > krijgen.” — ‚De kleine ‘MAARTEN wierp s, aarde en fteenen in eene kleine beek, om er „2 de fchapen uit te jagen. Ondertus{chen was 3 » Ef