gouden keten? Gy bezit zelfs geen enkel zyden kleedje! Anneke, als gy u in uw nederigen toestand eene zeer gelukkige vrouw acht, dan zyt gy waerlyk geen Evas kind. Anna. — Een hoedje, een zyden kleedje, wat gouden pralerytjes, zou dat het hoogste geluk der vrouw uit- maken? Maer wat voldoening steekt daerin ? Bruno. — Wat voldoening daerin steekt? Is het geene voldoening, by voorbeeld, als men uit wandelen gaet, te zien dat uw opschik veel schooner is dan die der meeste vrouwen, die gy ontmoet? Is het geene voldoe- ning als honderde oogen u met afgunstige, begeerlyke blikken bezien? Is het geene voldoening te weten dat er vrouwen zyn die haest bersten van EE, omdat hun toilet zoo schoon en ryk als het uwe niet is Anna. —En die voldoening zou het hoogstegeluk zyn? Bruno. — By vele, by zeer vele vrouwen, ja. Andere voldoening, ander genot kennen ze byna niet. Anna. — Ongelukkige vrouwen, boe beklacg ik die! Als ik eene vrouw zou te gemoet “komen, min schoon gekleed dan ik, en als ze my begeerig zou bezien, dan zou my dat pyn doen; ik zou gelooven zonde te bedryven door afgunst, begeerly kheid en behaegzucht in anderen op te we kken. Met het nederigste kleed zou ik my steeds gelukkig achten, zoo lang er maer een rein geweten en een te vreden hert onder woont. Bruno. — Dachten alle vrouwen als gy, myne Anna, myne lieve Anna, wat zoû dat hier een leventje zyn! Al engels en engelinnekens ondereen! Doch ’t is er zoo verre van af! Wie hoort men nu nog zeggen dat hy zich gelukkig acht? En de schuld der pracht is het, dat er haest geene gelukkige menschen meer gevonden oden Een ieder wil buiten zynen kring springen, — schoen- maker, blyf by uwen leest, en spring niet verder dan uw stok lang is, — zeggen onze goede vlaemsche spreek- woorden , doch daer lacht men wel meê; men houdt die