Allegro. Zoet-zachte lentewind was gewaaid door destraten der wachtendestad. De Mei-morgen geurde in zon-doorgloede nevelen. En uit de vele zwart-nauwe stad-aderen, klonk opgewekt trom- roffelen, en de steenen vloeren dreunden van mensch-troep-getrappel. De kalm-glanzende, plat-bollige vensterruiten weerkaatsten rooden schijn van veel wapperende vaandels. Als kalm-kloppend bloed stuwden de donkere drommen zich door de nauwe slingergangen, tusschen de hooge huiswanden, ver van elkaar, door dik steen gescheiden, elkaar niet wetend; dan plots elkaar ziend, in geestdrift’s lach, als ze dreunend zich wierpen in ’t hart van de stad, en in snikkende blijdschap herkenden aan ’t roode teeken ’t zelfde doel. De markt werd ’n zwart krioelen van mensche-koppen; arbeiders in hun beste kleeren, met gloednieuwe hoeden, wachtten in wemelende groepjes. Er waren er met bruine, doorgroefde wangen door de zon vergloeid, die tintten vreemd om hel-blonden knevel; onhandig in hun zelden gedragen heerekleeren. En anderen met vuile gezichten zoo maar uit arbeid geloopen, stoer in bruine of blauwe werkbuizen. En heeren met hooge boorden; en vrouwen uit ’t volk, breed, met bloote blonde koppen; en linksche burgervrouwtjes met verouderde hoeden en mantels; en modieus gekleede dames. Ook kinderen met witte, rood-gebiesde pakjes; die droegen frissche bloem-guir- landes; en meisjes met helder-groene blader-kransen om de haar- koppen, die glans-blond. Koperen instrumenten, zon-weerkaatsend, schitterden òp, uit 't doffe mensche-zwart. En er wapperden helder-roode doeken boven het koppen-gewemel. Toen vormden zich scherp-gescheiden groepen bij bevelend trompet- geschetter ; vaandels werden in bandelieren geheven, trommen bromden en roffelden fel-scheurend geplof. Jubelend-zwaar schalde krachtige muziek uit alle hoeken, en vòòrt ging ’t, in streng-rechte rangen. of I EE nn: EEE Ee EE: A ent EE ee 15