282 DE SCHEEPSTIMMERLIEDEN EN ANDERE VERHALEN. | « Niet waar, Geertje, dat de voerlieden er morgen zijn P > « Jawel, » antwoordt Geertje... « wel te verstaan, als zij ’t niet te bont maken. » | | GN ooilpmroeptsdemvoermansmet vuur... Ha, | Í gij wilt spreken van wat het liedje zegt van de meisjes, die ons, als wij voorbijrijden, vriendelijk toelachen?... Beleefdheid, meer niet, » «Ik hoop het; want zoo ik wist, dat het iets meerders ware... » « Jaloersch ? Komaan, dat hoeft gij niet te wezen. Noors Mem a arkeenmmeIsieminkdenwerel di gij; en ik geef al andere voor uw kleinen vinger. » «Als 't maar waar is. Er zijn menschen, die het | tegendeel beweren. » | | | | « Kwaadsprekerij! Wil ik eens raden? Ik wed, dat de kruidenierster van beneden een dier menschen | Henn is. Sla ik den bal mis?… Spreek !… ‘*t Zou mij | verwonderen. » | « En wat doet u zulks denken? » || « O, ik heb het allang aan geheel haar ouder- | wetschen persoon gezien, dat zij zou eindigen met mimtennamtensprekenmsMaarmtszalknietshelpenss Ik wil niet remplaceeren. Ik heb het gister aan | Wannes Peeters nog gezegd : ik verkoop mij niet voor al’t geld van de wereld. » « Wannes! Hij is dezen morgen alweer komen hooren, of gij hier waart. » « Ik weet... Ik weet.… »