7 DN A ee 7 ehe en de oefening van het geneugene 149 derwerp, en het onderwerp van de meerder- ftelling de toepasfing uitmaakt. Deze noemt men ie minder- Selling. Uit deze beide wordt; elijk de ftelling, die gij bewijzen wilt, als ene fluitrede afgeleid, Ondertusfchen Ee gij niet te vreezen, dat uwe fcholieren u niet verftaan zullen, wanneer gij van zulk eene duit gebruik maakt. Zoo= danig fo srt van bewijzen hebben niets vreemds of ongewoons; want ook ongeletterde lieden, ja zelfs kinderen, bedienen er zich dikwijls van in het dagelijkfche leven: alleen rangfchikken zij de ftellingen niet altijd in behoorlijke orde, en las ten ook veeltijds eene, genoeg bekende, geheel weg. Zij maken zulke Üuitredenen, zonder et acht op te geven, hoe zij dit doen, en van hier, dat hunne befluiten fomtiijds valsch zijn, Om nu te verhoeden, dat giij ook niet bij het onderwijs, uit onoplettendheid, verkeerde flot« bewijzen moogt vormen, he bben wij gemeend , u hier op de fluitredenen te moeten oplettend maken, Ten befluite van dit alles moet gij nog het volgende in het oog houden: 1. Zoo gij een juist befluit wilt opmaken, dan moeten de beide ftellingen, waaruit de der= de, of het flotbewijs, wordt afgeleid, waarache @ 5 £ € tig zijn. Dus zou, bij voorbeeld , het befluit mank gaan, wanneer gij beweerdet: Wat nieuw is, deugt niet, oe ze manier van onderwijs is nieuw; Derhalve deugt zij nict. K 3 eere SRG