pijten, zilver, meubelen, ceramiek, bronzen ? Wanneer straks de afdeling beeldhouwkunst en kunstnijverheid eindelijk xn haar volle omvang zal zijn opengesteld, dan zal tot veler verrassing blijken dat onder Roëlls hoofddirectoraat de betekenis van deze afdeling is verdubbeld. Dan de tentoonstellingen. Wie herinnert zich niet de Weense Kunstschatten, de Burgondische Pracht, de Triomf van het Maniërisme, Rem- brandts schilderijen en tekeningen, de Noord- nederlandse Kunst der Middeleeuwen ? Ieder jaar weer was een deel van het Rijks- museum een tijdlang omgetoverd in een nieuw panorama van het zichtbaar verleden. Slechts de zêer ingewijden weten wat het gekost heeft aan energie en doorzetting om dit alles te verwezenlijken. Geen programma werd gemaakt, of het liep uit op een gevecht met de tijd, met de financiële en technische mogelijk- heden, met de groei van de eigen aesthetische inzichten. Met bewondering — soms wat buiten adem — konden die ingewijden zien hoe de ideeën elkaar opvolgden en vorm kregen, steeds voortkomend uit een grote visie op het geheel. Zij zullen zich herinneren dat in het Rijksmu- seum jarenlang de woorden ‘bouwvergadering’ en ‘proefopstelling’ tot de meest gebruikte be- hoorden, dat de smaak en het fijne kennerschap van de chef de hoogste eisen aan hun artistiek zintuig en aan hun vakkennis stelden. Zij zagen hoe de soepele geesteshouding en het onbevoor- oordeeld denken leidde tot oplossingen van een verrassende oorspronkelijkheid.” Persoonlijk heb ik het voorrecht gehad gedu- rende één jaar onder de leiding van de gevierde in het Rijksmuseum te mogen werken, als assis- tent van Dr. A. Van Schendel. Het is soms met weemoed dat ik terugdenk aan de hartelijke collegialiteit en stimulerende arbeidssfeer die daar de gehele wetenschappelijke staf, van hoog tot laag, kenmerkte. Toen ook heb ik hoofd- directeur Roëll behulpzaam mogen zijn bij de keuze en de presentatie van de Hollandse schil- derijen uit de XVIIÏe en XlXe eeuwen in de Drucken-uitbouw. Het was kenmerkend voor zijn „soepele geesteshouding en onbevooroor- deeld denken', dat hij precies op een Belgisch medewerker beroep deed om deze kunstwerken uit te kiezen : hij meende inderdaad van mij een zeer onafhankelijke beoordeling te mogen verwachten, vooral van de meer recente Noord- Nederlandse kunst, daar bij mij, als buitenlan- der toch geen enkele traditionele sentimentele binding het zuiver esthetische oordeel in de weg zou staan. Ik bewaar de beste herinnering aan deze samenwerking, tijdens dewelke ik zijn geraffi- neerde smaak, zijn eruditie, — waarmee hij geenszins te koop liepB, zijn zin voor perfectie, voor afwerking tot in de finesse, ten zeerste heb leren waarderen. Méér dan wie ook is hij er zich van bewust, dat de museumpresentatie van kunstwerken zelf een kunstwerk dient te zijn. In dit opzicht mag men zeggen dat hij zélf een kunstenaar is. Men kon zich hiervan goed rekenschap geven wan- neer onder zijn leiding kunstwerken werden opgesteld voor een tentoonstelling, die tevoren reeds elders gehouden werd. Men hoeft trouwens maar de afdelingen van het Rijksmuseum te doorwandelen om er van bewust te worden, dat hier iemand aan het werk is geweest, die een verfijnde smaak met een historisch inzicht wist te paren, en zulks op een volkomen harmonische wijze. Door zijn overtui- gend voorbeeld heeft hij velen van ons de weg gewezen naar vernieuwing en verbetering. Voegen wij er nog aan toe dat dank zij zijn gezaghebbend optreden en de fijne overredings- kracht van de diplomaat, die hij in hoge mate bezit, de Nederlandse autoriteiten, zelfs in de moeilijkste na-oorlogse jaren, de nodige fondsen ter beschikking hebben gesteld om zijn gedurfde vernieuwingsplannen en de talrijke verbouwin- gen te financieren. Het strekt zowel de Neder- landse overheid als hem zelf tot eer dat het belang van de taak, die hij zich gesteld had, ten volle ingezien werd en financieel gesteund werd. Het resultaat, - de prachtige wijze waarop alle kunstwerken tot hun recht komen en het prestige dat het Rijksmuseum in de gehele we- reld verworven heeft, B bewijst ten volle dat zij gelijk hebben gehad, om zonder krenterigheid, de nodige fondsen ter beschikking te stellen, en hem de nodige vrijheid te laten de vernieuwing naar zijn eigen inzichten door te voeren. Dit mag bij deze gelegenheid wel eens onder- streept worden, daar tal van overheidspersonen wel vaak bereid zijn voor spectaculaire onder- nemingen, als b.v. tentoonstellingen, grote be- dragen uit te trekken, doch niet steeds dezelfde gulheid aan de dag leggen wanneer het gaat om door nieuwe aanwinsten, presentatie en verbe- teringswerken, de musea zelf te revaloriseren. Ook in het Rijksmuseum werden belangrijke tentoonstellingen ingericht, — spectaculaire, die een ruim publiek aanspreken, als niet-spectacu- laire, die evenwel door de kenners en fijnproe- vers op prijs werden gesteld, — maar nooit werd daarbij de verrijking van het eigen bezit en de betere inrichting van de museumruimten uit het oog verlóren. Jonkheer Dr. D. C. Roëll heeft sedert zijn aanstelling tot directeur al zijn krachten volledig gewijd aan het Rijksmuseum. Ook in dit opzicht is hij voor ons allen een voorbeeld geweest van toewijding aan de instelling, waarvan hem de leiding opgedragen werd. Het verheugt en vereert mij zeer dat mij hier de gelegenheid gegeven wordt om bij de talrijke huldeblijken, die ongetwijfeld bij zijn afscheid de gevierde hoofddirecteur van het Rijksmuseum zullen hebben bereikt, ook deze van het Vlaamse museumpersoneel te hebben mogen toevoegen. F. Baudouin 27