aangehaald (8). Wij houden ons vak te litterair. Wij komen tot verderfelijke conclusies, die ik zóu omschrijven willen Wjals ik het wa^en-durfde — als volgt: de man daar is een littérateur, of althans hij leest graag hij heeft een boontje voor de litteratuur, ergo: hij IS. een goed bibliothekaris. Brr. Geloof mij vrij, het ,is een zeer zware romantische zonde die op ons weegt en... die zich wreken zal (9). Zie Nederland! Tracht men daar het problema lyrisch op te lossen? In geen geval. «Graag-lezers» kunnen prima-bibliothekaris'sen zijn, maar, zeg- gen, dat de litteratuur, de lektuur van den roman (den alferbesten ’ dan) en de persoon van den auteur de zaak vlot zullen krijgen, dat 'is verkeerd. De bibliothéconomie is een vak, een speciaal vak, een droog vak, een flauw vak, misschien een slecht vak, maar toch een vak. De medereizigers zullen het onmiddellijk toegeven: van geliefhebber hebben wij geen spoor ontdekt. Het is vooral een nuchter vak, een moeilijk vak, maar... een vak. En^ dat wij geen vaklui hebben in den eigenlijken zin van het woord, is niet weinig een te kort. De reden? Nogmaals de oude overlevering, en de oude volksbibliotheek, die zich uitermate' voldaan voelden met de aandacht, die men voor hen over had. Men aanzag de bibliotheek als «de uitleen gelegen- heid van boeken» (toevalligerwijze, want het konden nu ook wel «sardijn- blikjes geweest zijn met veel of Weinig olie). Een andere reden nog is te vinden bij de Beheerraden die het zich niet konden en kunnen in beelden,- dat de bibliotheek — als vraagstuk — een man kan bezighouden voor zijn geheele leven (daargelaten het etiketjes- plakken, enz.) De wet heeft hier een zwaar geweten. Door de instelling van het examen en door den geest van het examen heeft zij de romantische opvatting tot DE opvatting 'bekrachtigd. Het resultaat van het examen op vakkundig terrein is nul: o. o. daargelaten dan nog, dat zeer velen, eens het diploma in de hand de gedachte zijn gaan) voeden, dat zij echt bibliothekaris zijn; dat zij niets meer hebben bij te leeren; dat wat hun ongelukkige kursus hen te verduwen gaf het summum van alle wijsheid was (10). Dé wet, de kursus en-het examen hebben een schëeve mentaliteit geschapen, die moeilijk weg té-wringen is. Van den Berghe zei het heel duidelijk op blz. 10 van de brochure:-het treft onmiddellijk (in Nederland) hoe de bibliothekarissen en assistenten het vak onder de knie hebben. Natuurlijk springt de aap hier uit de mouw; er wordt geroepen: «dat kunnen wij niet eischen». Het antwoord is : wij (8) Ik beveel mijn ziel in de genadé van al mijn vrienden aan. (9) Ik wil geen kwaad spreken van de littérateurs die al zooveel vrijen tijd en goeden wil en talent (a.u.b) ten ndienste hebben gesteld van het bibliotheekleven, maar verkeerd, is het. zeker dezen stelregel te onderschrijven. En zij zijn het ook- dié ons. mede in den eersten jom.. ban houden in den lees-ban, in den ban van het ver- teihngske. - - - - - . -, ;(!0) Nu nemen wij niet eens in aanmerking de honderden vrijstellingen : welke dosis bibliotheconomische arbeid zouden deze titeldragers wel in de mars hebben? Dat men het verklare mét de hand op het hart. 26 SI