Full text |
muze, dwalend in de lustoorden der dichterlijke verbeelding, heeft
hij zich ten slot teenemaal naar de zuivere wetenschap gekeerd.
Er zijn wel, die weten, dat ergens in een lade nog een hoop gedichten
Eggen te wachten om gebundeld té worden in een keurig boekje...
doch wat gaat het moeilijk om het slot open te leuteren ! Zoo
moeilijk, dat wij moeten meenen, dat veeleer de lust dan wel de
tijd of de gelegenheid ontbreekt om de Vlaamsche fijnproevers
met dat nieuwe verzenbundeltje te komen verrassen. Schoon zou
het nochtans zijn, als een lieve herinnering uit verre jaren—
Isidoor Teirlinck, de letterkundige, bezat den durf, die dik-
wijls toch een hoedanigheid mag heeten ! Hij dorst zijn stappen
richten naar onderscheiden gebied. De gebonden rede beoefende
hij en hij verstond de kunst om een keurig vers te smeden, ook
in knappe vertalingen, veelal naar Duitsche dichters. Aan het
tooneel waagde hij zich zelfs. Toch hield hij zich hoofdzakelijk
aan het proza. Novellen en romans waren zijn eerste literaire
voortbrengselen; het waren ook prozaverhalen, die hij schreef in
samenwerking met zijn zwager Reimond Stijns ; — en t is, niet
waar? als deelgenoot in de firma Teirlinck-Stijns — naar de tref-
fende uitdrukking van H. Coopman Thz., als ’k het goed voorheb
BI dat Isidoor Teirlinck de aandacht der letterlievende Vlamen
voor het eerst op zich vestigde. Dat was in 1877, toen « Bertha
van den schoolmeester », een romantische zedenschets, verscheen.
Nog bloeide de vennootschap, waarbij het bezonken intellekt van
Teirlinck wis en zeker diensten heeft bewezen aan onze literatuur
door te remmen op het bruisende gevoel van den anderen com-
pagnon, toen de scherpe-tendenzroman in twee deelen, « Arm
Vlaanderen», beroering schopte in ons wereldje; ze hield stand
tot in 1884, toen de schoonbroers met een vriendelijken handdruk
van elkaar gingen, elk zijn eigen weg.
Bij voortduring kronkelde die van Isidoor Teirlinck over het
gebied der letteren : dit getuigen volop een aantal bundels en meer
bijdragen in de best aangeschreven tijdschriften uit die jaren.
Duidelijk merkbaar was evenwel sinds lang zijn gehechtheid
aan volkskunde en taalstudie, die mettertijd zou groeien tot zijn
alleenige liefde.
Men hoeft daartoe slechts te denken aan zekere boeken,
zoowel uit de periode der samenwerking met Stijns als uit de on-
middellijk daarop volgende jaren : eenerzijds dus aan het « Hand-
boek over kruidkunde» (1882), aan « Bloemenleven » (1882) en |