blind. Met die portretten neemt Huygens eene eigenaardige, bijna eenige plaats in in opze letterkunde : hij is de Nederlandsche La Bruyère. Even- als zijn Fransche geestverwant is hij esn schilder van portretten, hekelt hij vinnig en geestig de verkeerdheden en zwakheden van den mensch der XVIlde eeuw en van den measch van alle tijden, Zijn « Costelick Mal» (1625) is eene satire op de ongerijmde mode. In al zijne werken «stroopt hij de schaduw-deugd d. i. de schijndeugd de spieren van het been» (Huygens — Een printschrijver). Hij legt den vinger op de «rauwe» wond, Huygens is een Hollander der XVIIde eeuw, Verkleefd aan vorst en vaderland want « het vaderland minnen is het hoogste doel», ingeno- men met Hollands steden en dorpen, welke hij in zijne « Stedestemmen en» Dorpstemmen bezingt, afkeerig van vreemden invloed en vreemde zeden, die hij «een nevel welke ons gezicht bedwelmt » noemt, evenals Ledegank spreekt van » de stiklucht uit het zuiden », vol medelijden voor de zwakken, de armen, die door de grooten verdrukt worden, welke « ze zoo langzaam wringen dat zij splijten » — is hij in de eerste plaats een didaktisch dichter. Zijn opperoogmerk is « profijtelijk vermaak » — Utile dulci — Lessen van gezonde levenswijsheid, zedelessen in ondervin- ding en menschenkeanis geput, dien schat heeft hij in zijne werken voor alle tijden neergelegd. Reeds in zijne eerste gedichten, in zijn « Batava Tempe »(1621) waarin hij de schoonheden van het Haagsch Voorhout bezingt is de zucht tot moralizeeren — gelijk bij Maarlant, Boendale, Cats — merkbaar, ia zijne andere werken : Hofwiik, Zeestraat, in zijne drie duizend sneldichten, de klucht, Trijntje Kornelis misschien alleen uitgenomen, is het moralizeeren het hoofddoel, Huygens is: « Een spiegelruit, die elk zich zelven toont, » (Huyeens. Printschrijver.)