Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>TIST. Zeg eerst hoeveel gij hebben Wet. JAN. Acht en vijftig frank, twee en veertig centiemen. TIST. Ziedaar. De rekening is juist. JAN, het geld tellende. Tien, twintig, dertig, veertig, vijftig, acht en vijftig en tien, twintig, dertig, veertig, twee en veertig, liet is er, Tist. TIST. Geen centiemken te veel of te weinig. JAN, het geld opstrijkende en in eene lijnwaden beurs bergende. Zoo moet het ook zijn, jongen. Vooral geen centiemken te weinig. (Opstaande en 4 lei in den lessenaar plaatsende.) Dat is werk voor Mina. TIST, insgelijks opslaande. Gij moogt gelooven, haas, dat ik moede geloopen ben. JAN. Ja, dat geloof ik gaarne, Tist. Wat wilt gij, jongen, zonder moeite kwamen wij er niet. TIST. 0! ik beklaag mij niet, baas; ik ben zoo tevreden als gij, wanneer ik met geld naar huis kom. JAN. Gij zijt een goede gast, Tist; ik ben over u ten uiterste te vreden. Hoeveel jaar woont gij nu al bij mij? TIST. 't Gaat op zijn twaalfste, baas. JAN. Waar toch de tijd henen vliegt! Doe maar altijd voort uw best, jongen. (Vertrouwelijk.) Met Nieuwjaar zal ik u een mooi geschenk koopen. TIST. 't Is nu de twaalfde maal dat ik dat deuntje hoor. JAN. Loop nooit te gauw, jongen, loop nooit te gauw. De zaken beginnen nu al stillekens goed te gaan. Alles zal op zijnen tijd komen. Gij zult over mij niet te klagen hebben. TIST. Noch gij over mij, baas. JAN. Weet gij nog, Tist, hoe ik begonnen ben? Met een kruideniers-winkelken, waarin voor geene vijftig frank koopwaren stak, met oude schalen en gewichten ! TIST. En met eenen toog die half door de muizen was doorgewroet! JAN. Mijne vrouw zaliger had het durven wagen dat antiek winkelken over te nemen en met cent bij cent te sparen, kwamen wij vooruit.</p>
</text>
|