slechte betaling en de geringe belangstelling van het Stadsbestuur. Het wordt in Lier een traditie de job van bibliothecaris te koppelen aan een willekeurige andere stedelijke functie, om zodoende al de bibliotheekuren "pro deo” te laten uitvoeren. Een tweede traditie even droevig, dateert uit het begin van de twintigste eeuw nml. het voortdurend veronachtzamen van de normeringen, opgelegd door de Provincie en de Staat, ter bekoming van de subsidies ten voordele van de bibliotheek. Zo dringt de Provinciale Overheid in 1918 erop aan het reglement in die zin te veranderen dat de bibliotheek voor 14-jarigen toegankelijk wordt en ook tijdens de zomermaanden eenmaal per week open- gesteld blijft. Waarschijnlijk had de stadsbeambte-bibliothecaris weinig zin in deze zomerse overuren; daarom krijgt hij dan de weddeverhoging, aangevraagd in 1904, uiteindelijk in 1918. Twee jaar later verzoekt de bibliotheekcommissie om verhoging van de toelage. Het Raadslid Ig. Van Den Brande merkte tijdens de discussie in de Gemeenteraad op dat do gevraagde verhoging slechts uitbetaling was van de toelagen, die tijdens de oorlog werden ingehouden. Toch lezen we in de stadsverslagen (behalve in 1915) dat deze toelage van 400 fr. uitbetaald werd. De stedelijke muziekschool kostte in die tijd tienmaal meer dan de Stedelijke Bibliotheek ! Spijtig genoeg voerde de commissie dit argument, nl. een redelijke verdeling van het budget, niet aan. Op 17 oktober 1921 krijgt België een bibliotheekwet, die de gemeenten de verplichting oplegt minimum 0,25 fr. per inwoner te besteden aan bibliotheekwerk, indien de kiezer behoefte aan lectuurvoorziening heeft. De publieke belangstelling stijgt, maar ook de versnippering van de stadstoelagen, die toch al zo karig waren en klaarblijkelijk met tegenzin verleend. Deze wet hield ook een duidelijke normering in om subsidie te bekomen van Staat en Provincie. Daarom diende de reglementering weer eens gewijzigd. Het aantal openingsuren, ©t aantal leden, het aantal vormende boeken diende verhoogd. Ook een catalogus diende opgezet. Het Stadsbestuur ziet zich ten tweede male verplicht de bibliothecaris een weddeverhoging toe te staan. In 1923 vermeldt het jaarverslag : De vakboekerij werpt de gewenste vruchten niet af. Het aantal boeken, in die afdeling uitgeleend, is onbeduidend. De reden dier mislukking is niet verre te zoeken . onze ambachtslieden, ons werkvolk in ’t algemeen is te weinig ontwikkeld om ene geschreven uiteenzetting van technische punten en kwesties te volgen, te vatten en in verworven kennis om te zetten. Het heeft gebrek, nijpend gebrek aan vakopleiding.” Dit verhaaltje was waarschijnlijk bestemd voor de Provinciale Inspekteur, die steeds maar erop aandrong dat er meer vaklectuur diende te worden aangekocht. Vermoedelijk is het eer er waar, dat de bibliothecaris de uitlening ervan wat tegenwerkte, omdat hij borg verlangde voor een uitgeleend boek tot soms de waarde van het boek zelf. De uitlener moest een ontvangstbewijs tekenen met de verbintenis eventueel de schade te vergoeden. Voor min erjarigen moest dit stuk door de ouders genaamtekend worden. Dat weinige lezers voor een ergelijke procedure voelden in een tijd dat boeken nog erg duur waren, is coh1 " ,8 ^ezen wa* verc*er • deden alleen bouwmeesters, professors der Teeken- . . °en e,\ eden van den Kunstkring Kenisgilde aanvraag om vakboeken in leen te men. Het aantal uitgeleende werken van dien aard klom dan ook slechts tot 18”. Concurrentie van de Vrije bibliotheken. Vlaanderen ■^Uivvv aan ,ectuurvoorziening bij het gewone volk in TenilfdeStadsen H meer en meer door Vriie Bibliotheken opgevangen. Terwijl de Stadsbibliotheek in 1926 slechts 7.125 boeken leende aan 275 leden, bezorgden 26 ’ — ■ J Bibliotheekgids — Jg. 51 — A/r. 1_____1975