Full text |
134
werd ’t ’m, dat hij dat snuitertje van daarnet wel mores zou hebben
geleerd, as-ie hèm had aangevallen. Wacht! Hoe was ’t loopie toch
ook weer? Je doet net of je-n-’m’n puim in z'n bakkes wil geven
met je linkervuist — en heelemaal onverwachts verkoop je-n-m een
met jerechter..…. àng! Vent schrikt, brengt hand an smoel :... àng!
rap 'n pomp voor zn maag. Kerel wordt misselijk, oei! hij
krimpt van de benauwdheid... natuurlijk op niks verdacht... boem !
met je linkervoet ’n trap voor z'n buik... àng! Nou, dan is-ie
wech ! Dan weet-ìe Goddome van vore nie-meer, dat-ie van ach-
tere leeft. De heele truuk zat ’m natuurlijk in die linkerknuist die-
ie-n-'m voorhoudt, en ’t onverwachte van die kaakstoot met je rech-
te. Snel vachter mekaar: Ans, àng, àne!.… klaar is Kees, je hebt
de zaak gewonnen, de vent laat je eeuwig met rust.…
Heissa! Vechten voor je lief... d'r zoo as ze dat zegge — achter
de pùnt van ’n degen fandaan hale... wat zou dàt’n vorstelijk-
woelig leven worden... Als je maar meeging met de middel-
eeuwsche gewoonten van de stad... ’t fuestrecht, note: bene, .….
dan was’t d'r nog zoo saai niet. Dat was nou’t èchte... je krijgt
d'r niet of je moet toone kracht te hebben. Maar als’t op kracht
aankomt, dan spreekt Davidje òòk nog ’n woordje mee... dan had
Davidje òòk nog ’n steentje in ’t zakkie te gooie... Laat ze mar
opkomme, as ze durreve... hij wachtte ze àf, vuisten gebald, o-hò!
De somber-roode gordijnen van ’t logement waren dichtge-
trokken ; werden door gele lichtvloed overstroomd. Tik-tokkel mu-
ziek van gitaren rhytmisch zich repte; bizar spring-klinkend ker-
mis-wals van daareven betipte.
Binnenkomend met waaideur, en aangestaard door verraste, zweet-
glanzende gelaten; zag David in hoek tegen toog: prachtvolle Itali-
aansche, met zwarten schitterblik. Lenige vingeren onverzettelijk
behuppelden ’t lange snaartuig op schoot onder welige buste-vorm.
Naast ’r links: klein broertje, steengele facie met donker-zoekende
vernuft-oogjes, mandolino-bol tegen borst. En rechts, ’n zeer-bleeke
man met licht-blonde knevels en waterig-blauwe oogen, met onze-
ker-lam handje snerpende viool bezaagde. Stond pijp te smoren bij
’t venster: lange frissche keirel met zwaren bruinen kroesbaard op
wit herbergiersjasje. Naast ’m: jong-rijpe vrouw met overvloed van
glans-zwart haar. Achter toog: de zuidelijk-donkere waardin; en
belgisch-vaalblonde baas met verdaasd gezicht.
Door lage kroeg-zaal spring-drupte in dol-beef-roes jubel-geluid
van yl-metalen strengen.
Lachend uit bruin gelaat zeer naïf, Italiaansche David belonkte.
Hagel-wit om bruine hals doorschijnende tulle wolkte en d’oranje
haardoek tegen diep-zwarten kroezel blij-uit keelde.
? |