Full text |
31
in den schoot. Weer zwierven zwarte schaduwgrillen in het veld,
dat met maan-toover overgoten lag. Ze staarde er lang op, met
verdoezelde blik, en toen zochten dr groote donkere en
zachtkens in ’t ronde... op dr dof-geel gezichtje kwam stil-bittere
glimlach, en fijne rimpeltjes trokken in d'r voorhoofd, dat glâd
wilde. En ze dacht: »’t Hangt hier boven me... ’t drukt me
neer... maakt m'n gedachten nevelig... Kon ik toch maar tot
klaarheid komen... kon ’k maar zeggen, zeggen wat er in me om-
gaat aan ’n vand, 'ntrouw vrind...« Roerloos bleef ze zitten, want
over haar was benauwend gestreken de ijzige huivering van 't groot
gruwelijke, dat hier zwierf door de lucht, door de Iùcht die in dr
bloéd drong met dr adem.…
„Wat zal er morgen komen ?« peinsde ze; »zal ik weer vroolijk
op-staan en door ’n nieuwe slag neergedold worden? Wat zal er
morgen komen? Zal ’k ooit weer kinderlijk-frisch zijn?
Toen keek ze in d’ oogen van d'r jochie en huilde
f
Ì
In ’n koffiehuis bij de »Statie«, zat Bram Polak 'n biertje te
drinken. Hij wachtte op Levie; die zou er om acht uur precies zijn.
Kwam-ie niet op tijd, dan zou-die voor niks komen. Bram liet
liet zich niet voor kwa-jònge gebruiken! Om acht uur precies
ï
L
L
>
o
stapte ie òp, zoo waar als z’n woord van waarachtig. ledere avond
zat die mar bij z’n »geliefde«. Eèn avond mocht-ie wel ’s voor 'n
oud vriend over hebben! ie jonge wat was dat vroeger 'n
gezellige tijd, toen ze nog geregeld samen uitgingen. ’s Avonds,
na vergadering, nog ’n uurtje in de Universel, lekker in ’n hoekie,
bij de muzikanten, of boven op ’t balkon; en als ’t donker werd
voor de cinemategraaf, met klontjes suiker naar de menschen
gooien. Wat kon die Levie om zoo ietslàchen! — En hun ontdek-
kingstocht naar de Mont-Martre-kroeg op de Falconrui, waar al
die fijne spotprenten hingen en waar satierieke liedjes gezongen
werden door ’n meneer met wijde broek, vuurrood vest en fluweelen
Hasjens dien zich zelfmp le stonden p ole Gen etat PAnmoln
ami intime,g noemde. En die schuine liedjes! Jonges, jonges,
dààr moesten ze vanavond nog ’s over ophalen! — Toen hadden ze
tegen mekaar gezegd: »Ik mot 'n meissie hebben, maar die vind
je hier niet. ’t Most ’n ontwikkeld Socialistisch gezind »meissie«
zijn, want anders kwam d'r later toch maar mòt van. Wat hè-je
nou an ‘n vrouw, die niet met je ideeën sympatizeert.« Maar Levie
had volgehouden dat dat soort hier in Antwerpen toch niet
heelemaal onvindbaar was; nou, die vond in Antwerpen allerlei
onvindbare rariteiten, waar ’n ander met ’n stekkie naar most
? |