Full text |
105
terug van hun strijdende mede-arbeiders, suggereerde hun onmen-
schelijk-koude spot, op organisaties die ze nooit gezien hadden
en nooit begrepen... Zoo werden dag aan dag de papenblaadjes
huiverend gelezen, hielden de werkmenschen terug van verzet, en
bestendigden den toestand van stompe berusting, berusting die soms
inééns opging in zuiperswaanzin of wellustige moordzucht, en zoo
stof leverde voor nieuwe, schreeuwende loktitels.…
Nog toeterde de krante-vent ver-wech.…
En in z'n verbeelding zag David grijnzen achter iedere deur van
arbeiders-woonkamer: ’t volle baardlooze gelaat van ’n paap, en in
al die tronies loenschten oogen, waaruit lichtte groene helleglans, en op
al dat roode, haarlooze vleesch rimpelde ònder-menschelijke Stijns.
Was dàt nu *t lustige volle leven, dat hij vermoed had achter
de rijk-lichtende danspaleizen ?
David liep de straat uit, — en stond in eens voor de poort van
t Volkshuis. Vanaf ’t balkon wapperde ’n vlag, ’n rooie scheen 't,
maar besmookt en groezelig, zooals ’t heele buurtje, niet: kers-
rood, gevend helder-bloeiende vreugdige hoop.
t Was maar ’n smal huisje, één venster breed, en heel boven op
den top, half verschemerd in ’t donker, stond ’n stok die droeg
’n lompe vrijheidsmuts.
Aan iedere zijde van ’t gebouwtje ’n kroeg, laag en breed-uit;…
gek! ’tscheen David, dat die twee kroegen zich wilden ver-
eenigen, zich bewogen naar elkaar toe... en persten
samen ‘tschriel-smalle Volkshuis...
Maar er voor was ’n opeengepakte menschenkluit in voortdùrende
golving, stoof soms uiteen met benauwend gedrang op de trottoirs,
wanneer ’n tràm er razend doorheen-sneed.
Een sterke groep muzikanten kwam uit ’t smalle poortje, blin-
kende instrumenten tegen zwarte kleeren; de menschen weken opzij,
de muzikanten stelden zich op. Toen ontstak men aan alle kanten
koperen petrol-fakkels, en op de gelaten der bewegende mannen
danste plots ’n rosse gloed; de fakkeldragers stelden zich op, spon-
taan, en marcheerden tot voor de muzikanten. ’n Ongeduldige roffel
klonk van ’n strakgespannen trom. Mannen met brandende kaarsen
liepen rond, de luchtige vlam met d’r volle hand voorzichtig be-
schermend, en ze verlichtten plotseling: feestelijk wit schijnende
transperanten, waarop met groote blokletters stonden korte gezegden:
‚De Socialisten komen«, »Weg met de Bloedwets«, »Leve het Al-
gemeen Stemrecht. In hun doorschijnende, plechtige lichtuitstraling,
deden ze David denken aan... ja, aan wat ook weer?... aan de
neergelaten gordijnen, toen de nachtprocessie voorbijtrok.
Iemand stak ’m ’n hand toe. ’tWas Frans, de slijper, met 'n
gloed-nieuwen hoed op en ’n strakwit boord. Op z'n beschaafd
gelaat lichtte de rossige weerschijn van de fakkels.
? |