Full text |
123
— En jij Hanna, je hebt al meer van ’tleven gezien als ik.
Ken je de mannen dan nòg niet beter... Je kan mij toch niet wijs
maken, dat d’r achter de koelissen niets gebeurt... En als je dat
dan allemaal gezien hebt... geloof je dan nòg, dat één man zich
genot zal ontzeggen, als ie getrouwd is, en ’t voor t grijpen heeft ?
Ik vind je onnoozel… Ha-haää! niet leven.…
me Nroamethebinshelijks mei gebeurt ’eel veel achter itiscene nen
k zain daar altijd in opghevoed gheweest, en ’k heb nooit anders
voor me ghezien. En nooit 'eb ’k ghedacht anders te ghoan leven,
als gewone menschen. Maar als ’k Levie eb ontmoet, ‘eet 'm me
uiteengedoan, dat ’k me door m'n verstand moest laten regeeren.
Dat ’eet 'm uit zich zelf gezegd. Hij heeft ‘t zelf ghewild. En denk-
de-ghullie nu, dat ‘m daar dan niet eerlijk in is? Ik heb ’m toch
niets ghevraagd.…
— ’k Help ’t je wenschen, meisje. Wàcht maar. Wees eerst maar
’n paar jaartjes ouwer, en kom dan nog’s terug, hè?
— We zullen zien.
— Ha-haää, we zullen zien! Ze gelòòft ’took nog. Theorietjes,
hoor, allemaal kletspraatjes. Stroopsmeerderij. Wacht maar, als-ie
je eerst goed te pakken heeft, dan is hij de baas. En als-ie dan
doet wat-ie wil, dan is-ie nog niets slechter als ’t gros van de
mannen:
— Joa, maar dan zijn ik er òòk nog, sunne. ’ij Zal zoo iets nie-
iet doen, daarvoor ken ’k 'm te ghôedd, maar denk-de ghij dat
ik me seffens laat afbrengen van ’tgheen dat m mij zelve ’eet
duidelijk gemaakt? Dàt zie-de dikwels..…*)
— Nou je hebt gelijk. Bin je nu tevrèden, gekkinnetje, onnoo-
zele hals ?
Hanna streek forsch d'r zachte krullen naar achteren. Rechts
viel d'r haar iets over ’t voorhoofd, links vormde zich ’n natuurlijke
scheiding. Energiek nadenken sprak uit d'r gelaat. Lena dacht aan
de andere Antwerpsche vrouwen die ze kende, en begreep maar
niet hoe iemand in deze stad zoo zelfbewust, en z00 simpel-mooi
kon zijn, en blijven.
Greta liep, handen op den rug, als 'n schildwacht heen en weer.
Met stuursch gezicht.
En Leentje probeerde nu òök eens na te denken. De zachte mijme-
ring, door ’t één-stemmige dékor in d'r opgewekt, leefde nog door.
Waarom wilde haar David toch zoo niet leven? ’t Zou ieder man
wel moeilijk vallen, maar kon hij dan niet, wat Levie wèl kon?
Waarom spande hij zich niet in; had-ie dan niets voor haar over?
Zij deed toch zooveel voor hem. Deze middag was ’t haar zoo
duidelijk geworden, dat haar heele gedachtenleven verloren was
gegaan, omdat ze zich naar hèm wilde voegen, en voor hèm leven.
1) Dàt kun je denken!
? |