Full text |
TOo2
en z’n denken was slapen gegaan... Wèl was-ie verhit, en hij vond
den helder-frisschen wind ’n beetje naar... Enfin dat zou-die wel
wechloopen…
De Offerandestraat lag donker-glibberig vòòr 'm; kleine plasjes
tusschen de beslijkte keien vormden gelig-belichte modder-spiegels,
waarin de wind soms ’n rimpelige vore brak... Om de lantarens
waren grijnzerig-gele lichtvlekken, schemercirkels... aan de grenzen
door modder spatterig opgeslorpt.
Kroegdeuren zag je soms luchtig open-draaien — even werd je
zinken toog gewaar, waar-tegen leunden goed-ronde gasten, hand
aan ‘toor van d'r pint — dan draaide deur weer toe met ’n dompige
bons op ’t kussen.
Roode lantarens lokten hier en daar; somber was hun weer-
kaatsing: dof bloedrood in ’t gelige spelende modder-lichtleven.
Langzaam-aan slenterden de donker-gekleede jonges met donker-
blauwe lakensche petten, sigaretten rollend, voort, — en half nàâst,
half àchter ze, de breed-geheupte meiden, in glimmig zwarte voor-
schoten, roomgele doekjes en hooge vuil-blonde haartorens, waaronder
schemerde ’t opvulsel zwart. D'r opgebolde heupen wiegden in
t waggelend gaan heen en weer, en uit d’r koppen puilden de
donkere oogen glim-loerend, zonder lid, onbeweeglijk lokstarend
als slange-oogen. Als d'r een voorbij was, wasemde er plots 'n vet-
warme amandelgeur uit d'r vleesch.…
De stroom schoof traag voort over de gladde trottoirs, en wierp
zich in de verblindend lichte poorten der danszalen, waar schitterden
rood-blauw geslepen draai-schijven, met platte facetten, door spiegels
spring-lichtend weerkaatst. Draaiden soms open de dubbele deuren,
sloeg naar buiten ’n golf van zoem-schetterende walsmuziek, — en
in de blindend lichte, spiegel-gladde zaal, zag je ’n eindelooze kring
van paren in dichte omarming, wentelend rond met stijf gezwaai
van zwarte rokken.
David voelde ’n verwachtingshitte door al zn leden koken, en
met geweld schudde de muziek alle slaperigheid van hem. Koorts-
gloed kwam op z'n wangen en gretig, oogen wijd open, snoof hij
lucht op. Trotsche gedachten in dronkene verwarring pakten zich
samen, drukkend tegen z’n voorhoofd en z’n weeke slapen pijnlijk,
zn neusgaten gingen trillen, z'n mond trok open tot breeden lach en
met hoofd zachtjes schuddend, neuriede hij de dans-wijsjes luid mede.
Vele danspaleizen openden hun verblindend-lichte poorten. Uit
sommigen zag je de meiden en jonges weerkomen, schuddend-
slenterig, de meid met d'r voorover-hellenden haar-tol die d'r slan-
ge-oogen beschaduwde, aan den arm van »heuren vengt« nu,
van ’t dansen hijgend verhit. Enkelen laveerden de straat over
naar banketbakkers-winkels met miezerig-grauwe étalages — door
’t schreeuwende licht van de wellustpaleizen overstemd, — en daar
? |