Full text |
Te
gezegde nader uit te weiden. Want de woorden waren bij
hem: niet teeken, maar òòrsprong van de gedachte.
Onder de vintellektueelen« in de Partij had-ie veel vrienden.
Hij was hun ’t type van den proletarier. De luchthartigheid, waarmee
hij groote denkers uit meer burgerlijke kringen (die zij door hun
studie voor: door de omstandigheden gekreëerde volksmisleiders,
met overigens goede bedoelingen, hielden) naar de andere wereld
hielp, beviel hen. Zn dikwels scherpzinnige boutades en woord-
spelingen brachten hun wel eens op ideeën, die op meer weten
schappelijke wijze uitgewerkt, vol kostelijke prognoze bleken. Z'n
vrijpostige spotternijen, z’n banaal-Joodsche scheldwoorden, ver-
droegen ze gaarne, want ze hadden in ’t zinnelijke mannetje, met
zn passie-gebaren en zn git-oogjes, den proletarier zonder God of
traditie lief. Wanneer hij ’n eerlijke, gemoedelijke bui had, keek-ie
soms wel eens vreemd op, als men van ’m veronderstelde, dat hij
wetenschappelijke dingen »wel van zelf voelde«, en als ie dan zei:
„Ja, u vergist u nu toch in me«, lachten ze ongeloovig. Dat was
nederigheid, meenden ze en zoo’n enkel maal misstônd ’'m dat niet.
Gewoonlijk antwoordde ie met eenige frazes, die hij zich uit °n pas
verzwolgen boek herinnerde; en zoo apokalyptisch konden z’n diep
schijnende gedachten niet zijn, of z’n vereerders bleken er samenhang
in te ontdekken.
e
Niemand heeft ooit kunnen begrijpen hoe hij, de luidruchtige,
die leefde in z’n frazes en z'n gebaren, de liefde won van ten-
gere Leentje. Ze scheen in bijna alles z’n tegendeel. Stil, en ge-
woonlijk in zich zelf gekeerd, met ’n smal gelig gezichtje en groote
bruine oogen vol smeekenden weemoed, gaf ze zich geheel over
aan d’r kalme gevoelsleven. Wat d'r buiten haar gebeurde drong
maar zwakjes tot haar door, maakte doorgaans geen indruk op ’r.
Ze leefde zonder hartstocht, en was zoo in haar eigen gevoelens
verdiept, dat ze al vroeg 'n eenigszins bitteren denktrek had om
’r mondje. Velen dachten dat ze ’n beetje doof was, want ze ver-
verstond iemand nooit onmiddellijk, en zei instinktmatig: »Wat?«
als men ’r toesprak. De lief-romantische gevoelens, die in haar waren
gestegen, toen ze lichamelijk ophield: ongeslachtelijk kind te zijn;
leefden nog steeds in ’r door, nu ze rijpe vrouw was geworden.
Wie in Amsterdam socialistische vergaderingen heeft bezocht,
moet haar gekend hebben, zooals ze, langzaam voortslenterend
in de doorgangen tusschen de stoelenrijen, zwijgend kranten en
brochures te koop bood, bedelend met d’r schuchtere ziele-oogen,
den rechten neus wat opgetrokken. Wanneer men niet van d'r
kocht, werd ze verlegen, en geloofde dat ze onhandig was geweest.
Ze begreep maar niet, hoe d’r vriendinnen ’t aanlegden, iemand
? |